Koever.reismee.nl

Australie - The Red Centre

Na een kleine week aan de warme boezem van Lily en Grant besluiten we om door te gaan naar het noorden. De belofte van warme zonnige dagen en een bruin huidje! Here we come! We hobbelen over de Stuart Highway, vernoemd naar meneer Stuart, de eerste europeaan die van het zuiden naar het noorden trok; de snelweg volgt min of meer de tocht die hij heeft gemaakt (met behulp van Aboriginal gidsen die natuurlijk de route al prima kenden, hoe lastig kan het zijn). We stoppen bij de plaats Woomera en staan op een camping waar iemand een huwelijksfeestje heeft georganiseerd in een keet (ideetje Bart en Ronald?). Oh nee, dronken Aussies zijn niet ons idee van een rielekste avond, maar we kunnen nu gemakkelijk ons huisje (aka Car) verplaatsen en dat doen we dus. De volgende dag maakt Rob het interessante phenomeen ‘mateness’ mee (alle Australische mannen zijn automatisch lid van de organisatie MATE; ik ben jouw mate en jij bent mijn mate; mates always turn to eachother), als een vriendelijke Aussie een praatje maakt en welgemeend advies geeft over auto’s in het algemeen en reparaties aan een Holden in het bijzonder. Toevallig komt hij van Perth, waarschuwt voor het bezoeken van The Woolf Creek Crater (wat wel op ons verlanglijstje stond) omdat de weg er naartoe zo slecht is. En je wilt daar niet met panne in the dessert staan. Hij sluit af met: “ Let’s face it, it’s just a big fucking hole in the ground”.

Na Woomera volgt een lange weg (van Adelaide naar The Alice is bijna 1540 km) richting The Red Centre (wat een prachtige namen verzinnen die Australiers toch ook he!), via een reusachtig groot prohibited area-gebied (vanwege defensie begrepen we) waar we niet uit mogen stappen en ronddwalen (niet dat we daar behoefte aan hebben) naar Coober Pedy (wat we steevast verkeerd uitspreken als Koepur Piedie), een mijnstadje wat beroemd is om de ondergrondse huizen; waar we dus niks van zien. Wat we wel zien is een landschap dat geleidelijk aan veranderd van groene heuvels naar een steeds drogere woestijnachtige omgeving. De laatste wolken laten we in Woomera al achter en de temperatuur gaat omhoog. Jippie! No more rain! In de buurt van Glendambo bezoeken we kort de Salt Plains van Lake Hart, heel mooi, maar dit kennen we al van Bolivia en de Uyuni woestijn (we willen niet verwend klinken natuurlijk). Het land veranderd van groen, via geel, naar oranje. Hoe hoger we komen hoe meer de heuvels oranje kleuren en in de avondzon kleurt het zelfs knalrood. Onderweg komen we veel andere toeristen tegen, voornamelijk leden van de Grey Nomads beweging, net zoiets als de Canadese Snow Birds, zoeken de pensionado’s van Oz massaal het noorden op om de afschuwelijke barre omstandigheden van de strenge winter in het zuiden te ontvluchten. En er wordt hier naar elkaar gezwaaid: net als op het Veerse meer, zwaaien automobolisten naar elkaar. Fascinerend! Ergens heel leuk, maar ergens ook weer niet, want het geeft wel een druk om elke keer en op de weg te letten, en op het landschap en dan ook nog eens elke keer te moeten zwaaien als er iemand langskomt. En dan het schuldgevoel: ‘ohjee ik zwaaide niet (op tijd)’ of de woede: ‘hij zwaaide niet terug!’. Voor je het weet kom je in gewetensnood. Rens blijft stug terugzwaaien of er nu wel of niet teruggezwaaid wordt, maar Rob vertikt het na een tijdje, het landschap is sowieso interessanter.

We waren er al voor gewaarschuwd: roadkill en dat zien we nu voor het eerst; geknakte kangaroelijfjes liggen in de berm of midden op de weg. Zelf ontkomen we aan zo’n fatale ontmoeting, maar we rijden ook niet in dusk or dawn en dat zijn precies de tijdstippen dat de kangaroes gaan rondspringen. Grote borden aan de kant van de weg waarschuwen in het engels, duits en chinees voor dit gevaar. Er knalt wel een klein (waarschijnlijk heel zeldzaam en beschermd) vogeltje op onze voorruit, das al erg genoeg.

Opeens zien we in het landschap (golvende oranje zandheuvels met kleine groene boompjes) een grote rooie steenklomp opdoemen. Dat moet wel Uluru / Ayer’s Rock zijn denken we! Maar het blijkt een volkomen onbekende tafelberg te zijn, die vreemd genoeg niet bezocht kan worden of mag worden? Later zoeken we het op en lezen dat die Mount Conner heet. Hoe dan ook, we gaan voor Uluru en het Kata Tjuta National Park, de beroemde rooie stenen. Daarvoor moeten we eerst naar Erldunda op de Stuart Highway en dan 241 km naar links voordat we in Yulara zijn, het startpunt van het National Park. Onderweg krijgt onze auto weer kuren, hij start matig, we rijden niet meer snel, maar slakkerig en als klap op de vuurpijl gaat er een lampje branden: we associeren er driftig op los, wat het precies zou kunnen betekenen? Het symbooltje is erg abstract en hebben geen idee waar we nu voor gewaarschuwd worden. (oververhitting?). Als we in Curtin Springs aankomen wil de jongen-van-de-camping wel even onder de motorkap kijken (het symbooltje blijkt aan te geven dat er 'iets' mis is met de motor, maar wat dat weet het knulletje ook niet). Echt wijzer worden we er niet van, maar we besluiten wel om de volgende dag bij een mechanic in Yulara langs te gaan. In Curtin Springs slapen we op de free camping spot waar Gahla’s (roze-grijze papegaaien) rondkwetteren en een grote Emu rondstapt op zoek naar eten. De Emu is indrukwekkend groot, kijkt je op ooghoogte met enge oogjes aan, en zit opeens ook in onze motorkap te pikken. Dat zou er nog bij moeten komen. Rob jaagt de grote kip weg, maar later komt het beest weer aanzetten en kennelijk als dank voor onze pogingen om hem weg te jagen, schijt het beest in de buurt van onze auto een soort koeievlaai op ons pad. Fijn. Bedankt. Ons hard raken als we al emotioneel kwetsbaar zijn.

In Yulara kan de mechanic niet veel over de kuren van onze auto zeggen, iets waar we ook ietwat ongerust over worden. Dan maar door naar de rooie steentjes, nu we hier toch zijn. Uluru wordt door de oorspronkelijke bewoners het Anangu volk als een creatie gezien van de voorouderlijke wezens uit de droomtijd, de Tjukurpa. Rob vindt het wel gek dat je Anangu moet uitspreken als Arnungoe. Iemand heeft toch voor het eerst een westerse taal gebruikt om de Aboriginal talen neer te pennen, waarom het dan niet gelijk fooneetiesj opschrijven? En ook zo gek (hoewel een tikkie of the subject) is dat in een achteruitkijkspiegel staat: “objects in mirror are closer than they appear”. Waarom, zou je denken, maak je niet gelijk een spiegel die maakt dat objects wel precies zijn waar je ze ziet? Aboriginals lijken een beetje op Kaapverdianen / Cabo’s, dus we noemen hen Abo’s; sowieso schijnt de term aboriginals niet politiek correct te zijn, dus dat is bij deze mooi opgelost. Uluru is erg mooi, we doen op eigen houtje de ‘base-walk’, die kan je in 3 uur doen, maar wij doen er ruim 5 uur over om alles te bekijken. Van een afstand lijkt de rots redelijk vlak en mooi afgerond te zijn, maar van dichtbij bestaat de enorme rots uit allerlei vreemde scheuren, geulen en aparte formaties door erosie zo gevormd. De steen was oorspronkelijk een sedimentlaag, die geplooid is, uit de grond omhoog steekt en zo de kleine top vormt van een eigenlijk veel groter stuk gesteente. De oranje / buine / rode kleur komt door het ijzer wat er in zit en wat geoxideerd is. Onderweg komen we drie grappige senior Ozlanders tegen; de vrouw vraagt waar we allemaal geweest zijn. 'Have you been to this place, and that one?' en meestal is dat niet het geval. Mevrouw zegt dan steevast: 'No? Oooh that's a shame! You should definately do that!' Behalve als ze vraagt of we naar de Harbour Bridge in Sydney zijn geweest en jaaaah daar zijn we geweest! Mevrouw Oz zegt dan: 'Hm, that was allright, but it's not a loss if you hadn't'. Als we enthousiast willen wegrijden van de parkeerplaats bij Uluru, om de zonsondergang te gaan bekijken, start de auto niet meer. We proberen ook weer niet te vaak opnieuw te starten, want zelfs wij weten dat dan de accu kan leegraken. Uiteindelijk besluiten we om de RACQ in te schakelen; en hoewel de verbinding slecht is (we mogen in het cultureel centrum gelukkig ook even bellen) staat er binnen het uur dezelfde mechanic van Yulara voor onze neus met zijn towingtruck; net Puk van de Petteflat. Hij heet Tony, komt oorspronkelijk uit the UK en is zowel vol met grapjes en verhalen als vol met verbazing over onze auto. Als we op zijn verzoek de auto starten, doet ie het weer gewoon. Raar maar waar. Hij kijkt nog wat na, maar weet op veel van onze vragen (hoe kan dat nou weer??) eigenlijk ook geen antwoord. De volgende dag bezoeken we ook ‘The Olga’s’ een zustersteenformatie waar we een rondwandeling kunnen maken. Prachtig mooi gebied! Onderweg komen we een aantal groepen tegen die rondgeleid worden door stoere rangerjongens; soms is het echt jammer dat we niet kiezen voor een rondleiding.

Ondertussen noemen we onze auto niet meer ‘onze auto’, maar CC, oftewel Crappy Car. We worden er wel heel onrustig van. Elk moment denken we dat er weer iets misgaat en wanneer dan? en wat zou er precies aan de hand zijn? We brainstormen er op los, maar het blijft mechanics van de koude grond, want wat weten we er eigenlijk echt van? We kunnen wel wat redenen bedenken, maar wie zegt of dat het probleem of oplossing is? Ondertussen denken we constant aan CC, praten we constant over CC en filosoferen we een end in de rondte over CC. We dromen nu zelfs over CC (Rob droomt over een total breakdown in the middle of the dessert) en we slapen slecht door CC. Als we na een paar dagen wegrijden richting Alice Springs (bijna 450 km verder) besluiten we om in die stad de auto maar eens goed te laten nakijken; Tony gaf het advies om bij de originele Holden dealer een diagnostisch computer onderzoek te laten doen en dat lijkt ons wel wat. Meten is namelijk weten! En dan opeens valt de auto helemaal uit! We karren met 100 over de weg en opeens zegt Rens bescheiden dat hij geen gas meer kan geven! WTF!! De auto gaat steeds langzamer, we kunnen nog net de auto de berm inrijden en ergens veilig aan de kant van de weg staan. En dat is dat. Sta je dan met je goeie fatsoen. Er is hier uiteraard geen bereik dus we kunnen niemand bellen. Wat doe je dan? We zetten maar een bakkie koffie, als je toch ergens vaststaat, kan je dat het beste doen in stijl denken we. Als Rens het na een half uurtje weer eens probeert (Rob durft niet meer, hij voelt zich al gejinxt genoeg), doet de auto het opeens weer! Gekheid op een stokje. Maar een gegeven paard kijken wij niet in de bek, dus we proberen zo snel mogelijk in The Alice te komen.

Alice Springs is een vrij grote, drukke stad. We parkeren eerst maar bij de tourist info om te vragen waar de Holden dealer precies zit; hij schijnt Peter Kitell te heten en is vlak in de buurt. We fantaseren er op los, dat we vriendelijk ontvangen worden (misschien wel een kopje koffie er bij) en binnen no time onderzoeken ze de boel en repareren het in een vloek en een zucht. Wie weet zitten we over een uur alweer op de weg! Gek genoeg gaat het heel anders. We moeten overigens lang zoeken tussen alle flashy mechanic shops en car wash huisjes, en als we eindelijk in The Office van meneer Kitell staan worden we onvriendelijk te woord gestaan; het diagnostisch onderzoek met de computer kost ongeveer 230 dollar en duurt een paar uur (wat volgens ons helemaal niet zo lang hoeft te duren) en hij heeft pas over een paar dagen ruimte in zijn drukke schema, en dan komen er nog reparatie- en arbeidskosten bij. Tja, dan wordt het onderhand wel een gouden wagentje, dus dit doen we niet. We verlaten gelaten het marmeren spiegelpaleisje van Kittol. Dan bedenken we dat we nog een telefoonnummer hadden gekregen in Yulara van so called KC Mechanics in AS. We krijgen een man aan de lijn die zo plat aussietaal praat dat we hem niet kunnen verstaan. Sowieso komt hij niet al te snugger over want als we vragen welke kant van de stad we moeten zoeken (om het makkelijk te maken vraagt Rob of het noordelijk, dan wel zuidelijk dan wel elke andere windrichting is), maar de man blijft de straatnaam herhalen. Uiteindelijk vinden we het wel en de gemoedelijke mechanic daar wil er wel meteen naar kijken. Hij doet een computer onderzoekje (koppelt een apparaatje aan de auto-pc en kan dan zo aflezen wat er voor fouten worden aangegeven) wat binnen twee minuten is afgerond. Hij maakt onder de motorkap contactjes schoon en spuit er contactvloeistof op; daarna rijden we een rondje en opnieuw leest hij met het apparaatje ons computertje af: no more faults! En het rooie lampje is ook verdwenen! Maar dan de grap: de man vraagt ons dan 100 dollar voor zijn kunsten. We staan sprakeloos, vragen of hij een grapje maakt. Kennelijk daagt er ook bij hem iets want hij biedt dan snel een gehalveerde prijs aan. Wat een zakkewasser. We betalen 50 dollar en rijden weg, in ieder geval hebben we nu goede hoop dat de auto in orde is. Voor de goede orde bezoeken we nog een paar auto dealers om te vragen wat ze voor onze prachtige car (CC noemen we voor het gemak maar even niet) zouden willen betalen? Het hoogste bod komt uit op 1200 dollar, wel erg laag, dus dat doen we maar niet.

We staan op een camping met een vrolijke no worries mevrouw bij de receptie. Zij vindt ons wel leuk en ze print zo een paar A-viertjes uit met de tekst 'For Sale' en ons telefoonnummer er bij, die plakken we tegen de ruit van de auto. Je weet maar nooit wat de gek er voor geeft. We ontmoeten op de camping een vrolijke ex-alcoholico, twee zweedse jongens die door de woestijn fietsen en onze buren zijn een japans stel die in een piepklein autootje door Australie reizen op zoek naar geschikt werk. Hoe ze zich elke nacht in dat autootje weten op te vouwen om daar te slapen is een groot raadsel, maar het gebeurd wel. We bezoeken de volgende dag nog in de ochtend het Alice Springs Desert Park waarvan David Attenborough heeft gezegd dat dat het mooiste park is wat hij ooooit heeft gezien. Het park is leuk, zeker het nocturnol house waar we gekke buidelbeestjes zien rondspringen, maar om nou te zeggen dat dit het mooiste is wat wat we ooit gezien hebben? We wonen nog een birdshow bij waar een overenthousiaste ranger vogels voert en laat zien aan het publiek.

Vandaag is er ook een regatta aan de gang in de droge rivierbedding. Mensen maken een bootje, zagen de bodem er uit en rennen dan rond. We willen wel even gaan kijken, maar komen al snel de eerste dronken figuren tegen en besluiten om dan toch maar door te gaan. Ondertussen, geheel in stijl, geeft CC weer wat vreemde geluidjes, we hebben het idee dat de versnellingsbak niet helemaal meer goed werkt en in de loop van de volgende dagen wordt het geluid alleen maar sterker; het schuurt en het klopt en optrekken gaat moeizaam. Uiteraard, net wat we kunnen gebruiken!We zijn er helemaal klaar mee, elke keer als we een probleem hebben opgelost komt er een ander voor in de plaats. Op deze manier hebben we geen zin om nog helemaal naar Perth te moeten rijden. We zien bijna niets van de omgeving omdat we niet zomaar in the wild willen komen vast te staan. Net als we dat allemaal aan het overdenken en bespreken zijn, blijkt de auto na een ort supermarktbezoekje opeens niet meer in zijn reverse te kunnen! Ongelofelijk! Zomaar opeens houdt ie er mee op. En dan pas merken we hoe vaak je wel niet de reverse gebruikt. Soms wel lastig om rekening mee te houden; we mogen de auto natuurlijk niet zo neerzetten dat we niet meer weg kunnen komen; dat ontaard bijvoorbeeld in drie keer een rondje rijden over een postzegelbenzinestation om de auto reverse-proof neer te zetten. Vermoeiend.. Ergens boven Alice Springs bellen we Anton voor advies en omdat hij aangeeft onze auto wel te willen bekijken besluiten we terug te gaan naar Jimboomba. De komende dagen karren we zo snel mogelijk terug naar de oostkust, we houden ons hart vast; elk moment kan de auto helemaal doodgaan. Omdat ze toch langs de snelweg liggen bezoeken we in de buurt van Wauchope (spreek uit: Walk up) de Devil's Marbles, een prachtige maffe plek waar stenen door erosie zo gevormd zijn dat ze lijken op eieren, lukraak in het landschap achtergelaten; we zijn nog net op tijd voor de zonsondergang en de stenen worden ook hier in een schitterend mooi rood licht gezet.

Boven het onguur uitziende Tennant Creek, komen we bij de Three ways afslag richting het oosten en ergens daar naast de Barkly Highway slapen we op een heel mooie free camping zone. In de bomen zitten Laughing Kookaburrahs, ijsvogeltjes die op een gekke kakkelende manier 'lachen', het lijken wel apen! Binnen 4 dagen rijden we via Mount Isa (wat alweer in Queensland ligt, en alweer een half uurtje tijdsverschil) en de Landsborough Highway naar Jimboomba. De weg is superslecht, vol gaten in de weg, we wiebelen naar alle kanten en uiteraard hebben we ook een keiharde wind tegen. En top-of-the-pops is er om de zoveel kilometer roadwork aan de gang, wat voor ons betekent dat we langzamer moeten en we komen zoveel roadtrains en -trucks tegen dat we ergens een groot nest vermoeden. Aan de kant van de weg liggen, letterlijk om de 50 meter, kangaroelijken. Soms liggen ze midden op de weg met 20 aasgieren er bovenop. Hoewel we gehoord hebben dat ze scherp zicht hebben merken we er weinig van. Al zwalkend en toeterend proberen we de beesten te ontwijken. Die wil je niet tegen je ruit aan hebben. De lijkenlucht komt regelmatig binnenwaaien, het is echt heel erg. In Nederland zou zoiets niet kunnen, de dierenbescherming zou er bovenop zitten, maar hier is het kennelijk geaccepteerd als een fact of life. We hoorden wel dat er een apparaatje op de markt is dat een hoog geluid maakt wat de kangaroes zou verjagen, een zogenaamde RooShoo. Maar of men gebruikt het hier niet of het apparaatje werkt niet. We herdopen de Landsborough Highway in The Death Road. Wij zijn echter ook niet onschuldig, omdat we nu ook 's avonds rijden killen we met onze moordcar zeker wel een paar miljoen motjes.

Onderweg zien we de eerste Baobab bomen, die zouden eigenlijk alleen in het noordwesten groeien, maar hier doen ze het ook goed. Dat en ons dagelijks kopje koffie is het hoogtepunt van de dag, die verder bestaat uit doorrijden. Het landschap veranderd subtiel, het wordt langzaamaan steeds bossiger, veel prachtige gumtrees langs de weg en bloeiende acacia boompjes, het lijkt een beetje op een uitgestrekt Veluwegebied. We rijden door een gebergte-zonder-naam, maar zeker zo mooi als de Blue Mountains.

De laatste dag rijden we ongeveer 11 uur (ook omdat we maar geen resting area meer tegenkomen) en komen we rond 10 uur 's avonds aan in Jimboomba. We parkeren de auto in de tuin van Gerrit en Ann en de volgende ochtend worden we gewekt door een verkouden doch stralende Gerrit, waar we koffie met koekjes van krijgen. Hoera!

Reacties

Reacties

els

Hallo aussies,

wat is dit genieten van jullie.
verhalen en belevenissen.
prachtig mannen!

lieve groetjes els en rené

Hiske

Hey guys Balen van alle autopech!! Maar ondanks dat maken jullie nog steeds prachtige tochten. Wij zijn al een beetje gewend hier in NL (wat is Amsterdam toch een heerlijke stad), maar k word toch wel een ietsjepietsje jaloers van jullie verhalen Nou ja niet echt jaloers hoor alleen maar zo'n gevoel van 'IK WIL DAT OOK' :-D

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!