Australie - The Great Ocean Road
Het kost wat moeite om Melbourne te verlaten. We blijven een tijd achter een tram aanrijden, dat gaat niet snel, en als we besluiten om een andere, parallelle route te rijden (die later helemaal niet parallel blijkt te lopen) verdwalen we een beetje. Maar dat komt natuurlijk omdat Melbourne zo’n vreselijk ingewikkelde stad is, niet omdat we geen kaart kunnen lezen. Dat we er een klein uurtje later achter komen dat Rob zijn jas is vergeten mee te nemen van de kapstok van Joanneke draagt ook niet bij aan een spoedig verloop. Maar uiteindelijk vinden we toch de uitgang en rijden we over de Princess Highway richting Geelong (wat we verder niet bezoeken) en richting Torquay, het kuststadje wat officieel het begin is van de Grote Oceaan Route. De volgende dagen rijden we langs deze beroemde kust; de weg is mooi geasfalteerd, ook erg mooi gelegen soms pal aan de ruige kust, kronkelig en op en neer; we rijden door de bossen van The Otway National Park en we passeren kleine baaitjes, mooie witte stranden, en prachtige roodgekleurde kliffen. We kamperen meestal op een ‘free spot’, natuurlijk omdat het free is, maar ook omdat dat meestal in een Nationaal Park is, en daardoor vaak heel mooi gelegen is. Soms kamperen we juist wel op een camping om onze lijfjes te boenen en het koppie te scheren want we willen natuurlijk wel fris en fruiting blijven rondrijden. Op een zo’n camping worden we in de keuken overvallen door een schreeuwerige groep chinezen die kennelijk niet gewend zijn om te delen, want zodra ze binnen komen is de keuken van hun (en dat is natuurlijk niet zo, want de keuken is al van Rob en Rens) ; Rob moet opnieuw zijn vaardigheden als verpleegkundige psychiatrie in de strijd werpen om ze van het lijf te houden. Maar in een pannetje roeren met twee chinese bodyguards is niet zo rielext als het misschien klinkt. We bezoeken Lorne (waar we ergens achteraf in de bossen slapen; karren langs de Apollo Bay en rond Port Campbell zien we ‘the twelve apostles’ (waar er nu nog maar een stuk of 8 van zijn, de rest is ingestort), ‘the Arch’ en ‘the London Bridge’ (waar er ooit twee bruggen stonden is ook hier er vrij recent eentje ingestort, dus nu is er nog maar 1) en Peterborough, waar na the bay of islands de weg weer landinwaarts gaat en waar wat ons betreft de grote oceaanroute wel ophoudt (hoewel dat officieel pas in Warrnambool is). We eindigen met ‘koffie in Port Fairy’ een klein kustplaatsje met een grote pier en veel meeuwen (en een oud ierse settlement, sowieso kom je vaak ierse plaatsnamen tegen, zelfs Dublin is vernoemd) . Toch wel mooi: twee clubbertjes uit Queensland, rusten even uit in Port Fairy aan the Princess Highway; dat kan je toch niet verzinnen!
‘s Ochtends worden we meestal rond 7 uur wakker, ontbijten dan met koffie en broodjes (Rens kan alstie wil een lekker ontbijtje maken) en meestal zijn we dan rond 9 uur wel weer on the road; ‘s avonds liggen we vaak al om 7 a 8 uur op bed, de zon is dan toch onder en ook in dit gebied klaart het weer niet op; het is koud en druilerig, we mogen in onze handjes knijpen als de zon goed doorbreekt. De laatste dagen klettert de regen tegen de raampjes en als we de 12 apostels bezoeken breekt er zelfs een noodweer los. Maar goed, positief blijven denken! Ook dat is best mooi om te zien; de golven slaan woest tegen de kust aan en de golven verstuiven in de wind en op een of andere manier weten we net tussen de buiien door van de ene bezienswaardigheid naar de andere te rennen. Zo komen we ook gelijk aan onze beweging, een echte win win situatie dus. Van Joanneke begrijpen we dat het weer in Melbourne sinds ons vertrek behoorlijk is opgeknapt; dat is heeeel fijn voor Joanneke! Bedankt voor het goede nieuws.. Onderweg draaien we muziekjes op de Samsung van Rens; heel toepasselijk draaien we Sia en Brooke Fraser, maar helaas voor Rob ook Tori Amos. Rens zing t wat af, zo kan hij al zijn energie een beetje kwijt, en toegeven, wat een gouden keeltje!
Na Port Fairy rijden we lekker door naar Portland. Van Portland weten we niet veel meer, behalve dan dat we daar in de buurt onze eerste autopech hadden. Rens had al eerder het idee dat de auto wat langzamer met optrekken was en soms wat zwaar klonk. Rob had niks in de gaten; een auto is er om te rijden en dat deed ie, meer wil je niet weten. Maar toen we de tank hadden volgegooid en wilden wegrijden, deed de auto niks meer. Zitten we elkaar even wat gek aan te kijken (Dit kan niet waar zijn!) maar als de auto na een paar keer proberen nog niet weg wil rijden, besluiten we om de car maar aan de kant te duwen; we vragen een jongen om te helpen en wat blijkt, hij is heel toevallig een mechanic en heel toevallig is er om de hoek zijn werkplaats en jahoor hij wil er wel even naar kijken. Een geluk bij een ongeluk! We mogen van hem de stad in en in de middag terugkomen, dan blijkt dat de ‘fuelpump’ kapot was en het filter was helemaal verstopt, die heeft Jack the mechanic vervangen en we hoeven maar 200 dollar te betalen (tel uit je winst..). Na deze reparatie gaat de auto als een speer; we knallen over de snelweg heen, we vliegen bijna. Het is niet normaal meer; later blijkt ook dat het niet normaal is inderdaad (later meer over pech). Maar goed, toen dachten we nog, hadden we maar eerder de fuelpump laten vervangen! Hiervoor hadden we zelfs geen weet van zijn bestaan. Kun je nagaan. Liefde op het eerste gezicht.
We komen aan bij Nelson, een plaatsje aan de kust en het laatste stadje voordat we de grens over gaan, van Victoria naar South Australie. Ze hebben zelfs een tijdsverschil van een half uur terug. Alsof je een ander land inrijdt. We hadden al eerder een soort gidsje gekregen; ‘The Traveller’s Guide to Australia’s Interstate Quarantine’ met een heel makkelijk (na een uur turen) overzicht van welke producten je wel en welke je niet over de grens mag meenemen. Zo moeten we al ons fruit opeten of weggooien. Kool mag ook niet (dag chinese kool!) en honing ook niet (dat hebben we gelukkig niet) en nog wat andere dingen, maar goed we nemen geen cattle mee in de auto en we hebben ook geen soil op de achterbank, daar komen we goed mee weg. We zijn twee keer door een ‘fruitfly free zone’ gereden en ook dan moet het fruit er uit. We snappen dat helemaal, maar het maakt het er inkooptechnisch niet veel makkelijker op. In Nelson kamperen we ergens aan een creek met een paar oude boothuisjes; Rens breekt in bij een huisje wat niet op slot is en Rob vindt de aan/uit knop van de elektriciteit en Rens kan zo weer zijn telefoon opladen (die Rob dan ook weer kan gebruiken voor facebook enzo). De volgende dag hebben we wel het idee dat de auto niet meer zo snel gaat als gister en hij klinkt ook ‘anders’, maar definieer maar eens ‘anders’. Na onze eerste pech zijn we toch wat meer autogericht geworden (of bezorgd, het is maar hoe je het bekijkt).
Hoe dan ook op naar Adelaide! We hadden al eerder geprobeerd te couchsurfen in Sydney, maar niemand hield van ons daar, maar via Sarah en Alice krijgen we een adresje van vrienden (Lily en Grant) die aan couchsurfen doen en ons wel willen opvangen. Dus via Mount Gambier; Millicent en Robe (leuk he!?) via de kustroute rijden we, de goden zij dank, zonder problemen naar Adelaide. Onderweg maken we nog een wandeling naar een van de stranden van het Coorong National Park waar we even met de voeten in het koude water gaan. Dat was ook gelijk een van de mooiste dagen, zo na de storm en voor de kou en regen van Adelaide. In Adelaide zoeken we het huis van Lily en Grant; zij wonen ergens in het noorden van de stad en na Melbourne is Adelaide een oase van duidelijkheid; we vinden hun huis zonder problemen. Het valt ons wel op dat de stad een stuk drukker is dan Sydney en Melba. We zien verder niet veel van de stad, want na onze pech en het ‘andere geluid’ dat de auto maakt, hebben we besloten dat we even gaan buurten bij een mechanic met verstand van zaken. En die vinden we (op aanraden van Lily) aan de bezienswaardige South road (een lange snelweg met alleen maar industrie en heul veul verkeer) in de heel pittoreske Maxxis-mechanic shop (op de hoek, lekker ingewikkeld om er naar toe te rijden) in de persoon van Sean Helbers (hij heeft een Nederlandse vader, maar is zelf zo australisch als bier). Sean besteedt uiteindelijk een paar dagen aan het sleutelen aan onze auto. De exhaust (uitlaat) is weggeroest tot een onherkenbaar stuk metaal; alle fluids zijn zwart en aan vervanging toe en hij vindt nog wat kleine versleten dingetjes. Wij besteden dus ook een paar dagen in de Maxxis shop; we drinken koffie in de Tebarthon aan de overkant en lezen over de Floods die af en toe Australie teisteren. Sean heeft gouden handjes; hij gaat zelfs met ons mee op een testrit omdat we nog steeds twijfelen aan het zware geluid dat de auto nu maakt. Sean verzekerd ons dat dit juist het normale geluid is; we moeten dus opeens weer wennen aan een, in weze, ander wagentje. Gelukkig wel een verbeterd wagentje en we hobbelen weer lekker rond. Het heeft ons bij elkaar wel zo’n 700 dollar gekost, maar nu zijn we wel zeker van een pittig karretje, klaar voor de reis naar het noorden. We kopen bij de Supercheap (heeerlijk naam!) vier geinige fleece dekentjes tegen de nachtelijke kou in het noorden.
Lily en Grant zijn super; Lily (I need my cheese!) is erg grappig en lief (en aangezien ze ook antropologe is, is dat niet verwonderlijk); Grant is journalist, woonde eerst in Melbourne, maar nu, door Lily, noodgedwongen in Adelaide . Het leven kan zo tegenzitten. Ze hebben ook een kat, Espionage, oftewel Espi, die geheel tegennatuurlijk ons komt opzoeken en hele avonden onder het dekentje op schoot komt liggen. Lily vraagt of we emotionele problemen hebben, want dan komt Espi kennelijk wel aan huis. Wij: emotionele problemen? Nou, heb je ff! We doen hier verder niet zoveel, we genieten van het binnen zijn (we hebben ook een eigen kamertje gekregen), lezen onze boeken van Karin Slaughter (hoeveel moorden heb jij al?) en aaien Espi. Grant kan lekker koken en dat waarderen we, hoewel wij dat ook kunnen en Grant onze broccolischotel voorzetten (met dank aan topchef Bart). We zijn ook nog eens door een bevriend stel van hun uitgenodigd om te komen eten, dus zo zitten we op een avond bij Philip en Hugh (hoe spreek je dat uit? Hug of Huge?) en hun andere gasten; we krijgen een 3 gangen diner en een optreden van de twee: Hugh vertelt en zingt over het gevaarlijke, en relatief onbekende, beest de wilde Banyip (Philip is geheel onherkenbaar verkleed als een Banyip) en wij zingen Oelalala mee. Weer eens wat anders dan bij een mechanic zitten.
En toen was het tijd om het noorden te bezoeken!
Reacties
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}