Koever.reismee.nl

Arequipa

En toen kwamen we aan in Arequipa, ook wel de Ciudad Blanca (witte stad) genoemd! Wat een prachtige stad; het is een beetje Cuenca maar dan mooier, rustiger en schoner. Praktisch alle oude gebouwen zijn gemaakt van sillar, een vulkanisch wit gesteente, hoewel oud niet echt oud is, de stad is elke eeuw sinds de stichting in 1540 een paar keer in de vernieling gelegd door de nabij gelegen El Misti vulkaan, maar vanaf de 18e eeuw is er veel bewaard gebleven. Er lopen veel buitenlandjes rond in de stad en er is zelfs een starbucks! Rens wordt, niet verrassend, gek van blijdschap; eindelijk hebben we beschaving gevonden. We vragen ons af waarom de rest van Peru niet is zoals Arequipa: er zijn zelfs stoepen en die zijn nog redelijk schoon ook! Niks geen half vergaande of kapot geknalde betonnen stalletjes, maar echte huizen met zelfs daktuintjes en houten raampjes in plaats van golfplaat en gescheurd plastic. Waarschijnlijk is deze stad een stuk rijker dan de rest van Peru, maar hoe dat komt moeten we nog ontdekken.

Ontdekt! Volgens wikipedia is Arequipa een belangrijke handel- en industriestad en haalt een groot deel van het bruto nationaal product binnen (5,7%). Ook schijnt de stad een belangrijke wol- en alpaca producent te zijn, en dat kan kloppen want we struikelen over de babyalpacawinkeltjes. Helaas zien we weinig vooruitgang in de zin van ´kwaliteit´. Je ziet oude gebouwen van grote sillar-blokken, dan een verdieping van baksteen en dan nog een schamel schuurtje van baksteen er bovenop. Maar goed, de stad is (zeker voor zuid-amerikaanse begrippen) heel aantrekkelijk. We gaan er hier niet sportief op uit. Geen hiketochten in de omgeving, we zijn lekker aan het rieleksen, bekijken de stad, gaan elke dag een sloot koffie halen bij cafe Olé en wandelen wat rond om de sfeer te proeven en de uitlaatgassen te consumeren. De straten zijn letterlijk gevuld met busjes en taxi´s; en de lucht ziet soms diezig van de gassen; en hoewel ze er wel zijn gek genoeg, wordt voor een zebrapad niet gestopt.

Toen we uit de nachtbus stapten werden wein het engelsaangesproken door een vriendelijk dametje, zij heeft nu net toevallig het perfecte hotelletje voor ons in de aanbieding! Hoewel alarmbellen afgaan, besluiten we om het aanbod aan te nemen, vooral ook omdat de taxirit gratis is. Het hotel blijkt in het echt ietsje anders dan op de prachtige foto´s die we zagen (toch niet meer zo de ervaren reizigers, gepokt en gemazeld door een paar maanden zuid-amerika). Het hotelletje is erg klein; de royale tuin is in het echt een postzegeltje en wordt bewaakt door een onvriendelijk kijkende hond, het dakterrasje grenst aan de straat die ook al gevuld is met ronkend en toeterend verkeer, heel rielekst allemaal. Grappig is ook de douche, als we warm water willen hebben, moeten we het niet-begrijpende beheermeisje roepen, die draait dan aan een knopje achter het toilet en taraa! er komt een straaltje warm water uit! Meisje kijkt blij, wij ietsje minder. Misschien niet verrassend spoelt de wc onze mooie faeces producten ook niet meer door. En tja om nou elke keer daarvoor dat schattige domme meisje te roepen is ook vermoeiend.. De volgende dag al zitten we in een ander hotel; mooier en leuker en het bevalt erg goed. We komen er ook achter dat het een hotel voor en door gays is! Vandaar de exquise inrichting natuurlijk.

De derde dag gaat Rens naar de kapper, zijn haar is de laatste weken veranderd van ok, naar een stijl waar Bassie van Bassie&Adriaan jaloers op zou zijn. Op naar een makeover! Het resultaat mag er zijn, het is maar net hoe je kijkt, soms ziet Rens er uit als een filmster ('kijk eens Leonardo di Caprio!'), maar in ander licht als een blitse lesbo. Ter bescherming tegen de zon heeft Rens al in Caraz een ´sombrero´ gekocht. Na een wandeling ging het koord al kapot en door een dame van het hostel om te kopen met pai de limon heeft zij er een elastiek aangezet. De hoed ziet er niet uit, maar is wel effectief. Met het juiste licht kan het ook een Indiana Jones look geven. Vooral de grote zilveren ster op de hoed maakt het geheel erg stoer. Echter, vaker ziet Rens er uit als Laura Ingall van Het kleine huis op de prairie....ook leuk. Heel belangrijk is ook dat Rob nu weer alle peruaanse roddelbladen heeft gelezen (wat is dat toch die fascinatie met de spaanse hertogin van Alba, Maria del Rosario Cayetana Fitz-James Stuart???). Rob heeft geen kapper nodig gelukkig, dat scheelt weer in soles.

We boeken weer een nachtbus naar Cusco, dat ligt toch weer 9 tot 10 uur verder. Op naar Incaland!

Barranca en Caral

Barranca is een kustplaats en dat ruik je; we zitten in de buurt van het strand, het hotel is best mooi, alleen onbegrijpelijk dat alle open ruimte gereserveerd is voor parkeergelegenheid of plukjes gras. Niks geen bloemetjes. Onze kamer ruikt naar Toby de hond, het raam kan niet dicht en we plakken bijna vast aan de vloer. Rens regelt dat wel even met de huismeester; die heeft geen tijd (zin?) om schoon te maken dus geeft hij Rens een handdoek om het zelf te doen; wat Rens gek genoeg nog gaat doen ook (Ja, want Rens dacht dat als hij het niet zou doen het uberhaupt niet zou gebeuren en Rob dan steeds zou roepen dat het naar hond ruikt in de kamer). De huismeester is later wel boos dat de handdoek vies is en Rens moet deze ook schoonmaken (de handdoek was gegeven om te gebruiken na het douchen en nee de vloer is al schoon; hoe de handdoek dan zwart kan zien van een schone vloer wil Rens weten... jullie begrijpen dat het weer reuze gezellig was). Rens bijt goed van zich af met de woorden ´Yo no limpio, yo no limpio senor´. Letterlijk vertaalt roept Rens ´Ik ben niet schoon, ik ben niet schoon meneer´ maar de man lijkt toch te begrijpen dat Rens de handdoek toch echt niet gaat schoonmaken.

We eten regelmatig bij een Chifa, een chinees restaurant omdat zij tenminste nog vegetarisch op de menulijst hebben staan en soms zelfs tofu! Eigenlijk moet je la carta zeggen want een menu is een vast gerecht wat als almuerzo (de lunch) worrdt aangeboden voor heeel erg goedkoop (zeg 5 soles, omgerekend is dat ongeveer 1,40 euro). Maar meestal is dat pollo (kip) of carne (vlees).

We willen de archeologische site Caral bezoeken en Barranca is een prima uitvalsbasis daarvoor. Er worden dure tours aangeboden, maar wij doen als rechtgeaarde cheepo´s natuurlijk alles zelf en voor je het weet zit je in een veel te duur collectivo-ritje naar Supe, een heel klein plaatsje in de buurt van het dorpje Caral en Caral zelf. Caral is de oudste (voor zover men nu weet) stad van de beide Amerika´s, de bouw is bijna 5000 jaar geleden begonnen. De site ligt mooi aan de rand van de rivier, die mooi groen is met akkertjes, en de woestijn meer naar het binnenland met prachtige zandduinen en mooie uitgedroogde rotsen en bergen. De pyramides zijn van een afstand bijna niet te onderscheiden van gewone heuvels in het landschap. Voor de hevig geinteresseerden (en wie is dat niet??), volgt hier de website:http://www.zonacaral.gob.pe/of in het engels:http://en.wikipedia.org/wiki/Caral.Hoe internationaal beroemd deze site is blijkt wel uit het feit dat er geen engelstalige folders zijn en dat de gidsen alleen maar spaans praten. En een gids is verplicht. Je mag eigenlijk ook niet naar binnen zonder een groep van ongeveer 20 mensen. En jammer, maar we mogen ook niet alles bezoeken, alles is erg gecontroleerd of prohibido. Rob maakt ruzie met de kaartjesverkoopmevrouw (een beetje teveel verbodens voor een Unesco site, vindt u ook niet), en Rens sust en regelt een gids voor ons twee. Wordt het toch nog een prachtige wandeling door de millenia oude site, ons spaans lijkt soms wel wat, maar wie weet wat je allemaal niet hoort en begrijpt? Onze gids doet goed zijn best en probeert ons nog te ronselen voor een drugstransport naar Nederland. Toch maar niet. Op de weg terug zit de collectivo vol met lokale lui waarvan een paar ook op de site werken en daar enthousiast over vertellen; zo kom je nog een op een andere manier in contact met Peruanen.

In Barranca regelen we een bus om ons naar Lima te brengen en de volgende dag komen we in de middag al aan in de stoffige, vieze en drukke stad. Gelukkig kunnen we dezelfde dag al een kaartje regelen bij het busbedrijf Flores (leuke naam he!?) en hebben we voor het eerst een nachtbus met volledig ´cama¨, een stoelbed die 180 graden versteld kan worden, dat wil zeggen een praktisch plat bed. Maar dat mag ook wel want de reis naarArequipa duurt 15 uur! We houden van Flores! De bus is mooi en schoon, de service is prima en we hebben zelfs redelijk goed geslapen! Welgeteld zijn we maar 4 uur in Lima geweest, maar naar Rob zijn bescheiden mening was dat al meer dan genoeg. De stad lijkt alleen maar te bestaan uit wegen en verkeer en kapotte huizen, net Beirut en zelfs de Chifa heeft geen vegetarisch (reactie: ´neehoor er zitten echt niet veel groenten in dat gerecht!´) dus wat stelt het leven van een reiziger dan nog voor? Exit Lima, welkom lange busrit. Onderweg, als we niet slapen, zien we glimpen van de woestijn waar we doorheen rijden en de kustlijn, waar helaas vies bruin chemisch water op neerspat. Prachtig en smerig tegelijk!

Huanchaco - Huascaran parque nacional - Huaraz en Caraz, wandelen en vacita´s (koeien)

Huanchaco is een heerlijk relaxed dorpje aan de kust voor Trujillo om een beetje te hangen en vooral niet teveel te doen. We hangen er 10 dagen rond, waarin we onder andere falafel eten bij de Nederlandse buurman van ons hostel, die vier jaar geleden hier een tentje gestart is; met de gammele busjes bezoeken we verschillende oude sites in de buurt, zoals Chan-Chan (de oude hoofdstad van de Chimu:http://whc.unesco.org/en/list/366), Huaca de la Luna en Huaca del Sol en Huaca del Brujo (Huaca betekent tempel in het quechua). De rest van de tijd vullen we met lezen, koffie en biertjes drinken en ´pai de limon´ eten (vooral Rens is om onverklaarbare wijze verzot geraakt op dit suikerzoete taartje en bestelt het overal en elke dag). Rob probeert nog om te zwemmen in de zee, ondanks dat die er vrij ruig uitziet en komt er half verzopen en met zeer ernstige schaafwondjes aan zijn enkels weer uitgestrompeld. Rens heeft al die tijd heel bezorgd vanaf het strand staan toekijken, ook heel belangrijk natuurlijk. Misschien dat er daarom zoveel surfers zijn en eigenlijk geen zwemmers, de golfslag is te heftig. Het is hier wel een beetje een surfdude, blonde lokken en blote bruine bastjes sfeertje. Ach, alles went. We ontmoeten hier ook Gaby en Hiske, een Nederlands stel die op 10 minuten van ons in Amsterdam blijken te wonen.Hoe bedoel je kleine wereld?Zij staan ook met hun tentje op camping Naylamp, een enorm uitgestrekt gebouw met terrassen en tuinen, verscholen achter een kleine facade. Toen we aankwamen met de taxi dachten we niet dat er een camping zou kunnen bestaan achter die glazen deur. De camping is mooi, met veel groen, veel vogeltjes en lekker rustig (totdat de engelse feestgangers aan de slag gaan en Rob weeer moet gaan zeggen dat ze stil moeten zijn, naar bed gaan, in de eigen kamer of liever nog, in de stad moeten gaan feesten), maar goed klagen is gezond!

Wat ook heel mooi is zijn de pelikanen die laag over de zee zweven en af en toe zichzelf laten bewonderen op het strand. Hier heb je ook de vissers met de totori rieten bootjes, die ze hier ´tub´ noemen. Volgens Rob praktisch dezelfde bootjes die de mensen op het Titicacameer gebruiken.

Na tien dagen wordt het tijd om door te gaan en ook weer tijd voor het serieuze wandelwerk. We gaan naar Huaraz, uitvalsbasis voor wandelingen in de Cordillera Blanca. Met de nachtbus komen we vroeg aan en worden opgewacht in een hostel door Muriel, een dame die we hebben leren kennen in Vilcabamba, Ecuador. Het hostel is goedkoop en de kamer is donker, daar is het wel mee gezegd. Verder lijkt het een gebruikershol te zijn. Argentijnse, vage types drinken zich het apelazarus, slapen overdag hun roes uit en zitten half wat te knutselen aan lelijke ijzeren, tja, wat zijn het...die ze dan gaan verkopen aan lui op straat. Rob krijgt een bijzondere goedemorgen waarbij zijn hand aan het voorhoofd van de rastafari´s wordt gekleefd en in onbegrijpelijk Spaans wat wordt gebrabbeld, gelukkig ook met heel geruststellende wapperende armgebaren. Jellinek revisited. Verder wordt er cocaine gescoord (´nee, dankje, heel vriendelijk, maar vanavond hoeven we even geen coke´), wiet gerookt en lekker gedronken. Wij drinken lekker mee, maar dan kruidenthee. Door de hoogte is iedere lust in alcohol ons wat vergaan. Thuis maar weer oefenen. Muriel gooit er nog een spitirueel sausje overheen door ons te vertellen wat onze maya energie is en onze missie in het leven. Dat is altijd fijn om te horen. Rob moet iets met intuitie, Rens moet nog iets vagers doen met de koers van de aarde en verschillen overbruggen. We zouden dit doel dan zelf ook nog eens gekozen hebben voor we werden geboren. Het zijn prachtige missies, alleen jammer dat we het helemaal niet begrijpen wat we nu precies moeten doen. Gelukkig kan Muriel ook knippen en knipt ze in Rens zijn wilde lange lokken een mooie boblijn.

Huaraz is een drukke hub, met als grote pluspunt Cafe Andino. De beste koffie sinds tijden en de bananen pannenkoek met stroop wordt veelvuldig door ons besteld. De lokale markt is ook leuk en het heeft van alles: ook hele dode, stinkende varkens, kippen, cavia´s, konijnen, hamsters.....een paar keer gaan we bijna over ons nek. Dit is echt de hel op aarde voor vegetariers. Wel scoren we goede pindakaas.

We ontmoeten Gaby en Hiske weer en met hen hebben we twee gezellige dagen. We bezoeken Chavin de Huantar en doen een wandeling naar Laguna 69, maar het regent en wordt steeds slechter weer, zodat we halverwege weer keren. Met wolken zijn de meren en bergen toch niet mooi.. Deze laatste dag sluiten gezellig af met een etentje, hoewel Rob na een goede kotspartij met knallende hoofdpijn op bed ligt, waarschijnlijk door de inspanning en de hoogte Na enkele dagen schreeuwend knallend toeterend Huaraz wordt het tijd voor wat rustigers en we vertrekken naar Caraz, een plaatje op anderhalf uur van Huaraz. We kamperen bij Los Pinos, om na enkele dagen naar Laguna Paron te vertrekken waar we kunnen wandelen en kamperen. Met tig kilo sjokken (Rob huppelt, Rens sjokt) we weer een vallei omhoog, om uiteindelijk schitterend zicht te krijgen op het azuurblauwe meer. We wandelen de volgende dag naar de andere kant van het meer, waar we vergezeld worden door een 20 tal koeien die heel intens kunnen staren. Twilightzone! The return of the killer cows! We vragen ons af waarom ze doen zoals ze doen, nieuwschierigheid? De dag erna wandelen we naar de gletsjer van de Artesonraju (bergtop) op zo´n 5000 meter hoogte. Het beeld van de Artesonraju zou gebruikt worden in het logo van paramount pictures. Het weer is prachtig, de uitzichten ook. Opvallend zijn de paar gedenkstenen / altaartjes die zijn gemaakt voor klimmers die de klim niet hebben overleefd). We verheugen ons op onze pasta´s, maar als we terugkomen bij de tent, blijkt die vervolgens gemold te zijn door....de koeien. Wat een enorme slopers zijn dat. In de zoektocht naar eten zijn ze grondig tekeer gegaan en zit er een paar grote japen in de buitentent en nagenoeg al het eten is op, platgetrapt of ondergescheten. Een avondje droog brood dan maar. Sindsdien kijken we anders naar de dames. Helaas moeten we wel de volgende dag weer terug naar Caraz omdat je zonder eten niet kan hiken en we zijn het gestaar van de koeien zat. We worden wel steeds beter in koeien wegjagen, dus mocht er thuis geen baan te vinden zijn dan kunnen we altijd nog herder worden. Rob ontdekt de kwade genius in een magere rooie koe, als zij komt dan volgt de rest van de biafrakoetjes, niks zielig, het is een bitch! Later melden we het wel bij de touristinfo in Caraz; de koeien blijken bezit van de Paron-communidad en het probleem schijnt bekend te zijn maar niemand waarschuwt de hikers. De show must go on, en niks mag de geldmachine natuurlijk in gevaar brengen.

Terug in Los Pinos gaan we helemaal los; we gaan lekker rielekst lezen en internetten op de Iphone, de muziek zetten we maar even uit. Heerlijk. Genoeg prikkels gehad de laatste tijd. Het schoonmaak- / bedienmeisje komt binnen en zet de muziek weer aan. Het volgende gesprekje ontvouwt zich:

wij: mag de muziek uit, we willen graag wat lezen in stilte

zij: dat kan niet

wij: waarom dan niet?

zij: de andere gasten willen graag de muziek aan hebben

wij: waar zijn dan de andere mensen? (de ruimte is verder leeg)

zij: nu niet, maar straks zijn er wel mensen

wij: maar hebben ze je dan gevraagd of je de muziek nu wil aanzetten?

zij: stilte...

wij: wat is nou eigenlijk je probleem?

zij: stilte.....

Doeidoei mevrouw. Uiteindelijk winnen wij, maar niet zonder een ruziesfeertje en mevrouw lijkt ook helemaal ontdaan te zijn van ons verzoek. Een uurtje zonder keiharde muziek dat kan toch niet?! Zo hebben we vaker woorden met Los Pinos. Eerst mogen we wel kamperen, maar als we na Paron terugkomen, mag het weer niet. Als de douche alleen maar koud water geeft, dan is dat maar jammer, ooh nee, een andere douche gebruiken kan niet, want alle kamers zijn bezet. Al de dagen dat we er zijn zijn alle kamers bezet, maar komen we gek genoeg bijna nooit iemand tegen. Dat geeft wel ruimte voor grappen. ´He wat vervelend weer he die massa´s mensen voor je deur´. Leuk hoor die totaal onlogische discussies met de lokale bevolking.

Na Paron doen we de Santa Cruz trek, heel beroemd om zijn waanzinnige uitzichten en mooie meren. We hebben de tent laten repareren, dus dat geeft moed, hoewel na de eerste nacht de tent alweer open blijkt te liggen (de lijm houdt niet). Er was sprake van twee landslides in februari, zo werd gezegd, dus her en der zou het pad wat moeilijk zijn, maar ondertussen wel begaanbaar. Als we de lange eerste dag omhoog klauteren blijkt dat er niet twee kleine landslides zijn geweest, maar een megavloed die alles op z´n weg heeft verwoest: er is duidelijk tot een meter boven de watergrens van de rivier een modderspoor te zien; het meer is nu een modderkleurige poel en we moeten langs een klif klauteren en over riviertjes onze weg zien te springen. Na de verwoesting volgt een mooi pad naar een pas op 4750 meter hoogte met onderweg mooie kampeerplekjes. Helaas loopt er overal veestapel, dus is het baggeren door (koeien)poep. We gaan zo langzaam als slakken de berg op, niks geen last meer van hoogteziekte en we eten ibuprofen voor ontbijt, wat echt lijkt te helpen! Onderhand ontwikkelen we een frisse afkeer van koeien, paarden en ezels (waarvan er eentje het zelfs waagde om te knabbelen aan Rob zijn petje!) en de troep die uit hun achterste naar beneden op het pad valt. We komen een aantal groepen tegen die met ezeltjes de hike doen; de ezeltjes dragen alle bagage, dus dat is voor de watjes. We ontmoeten ook nog Natalie en Toby, twee duitse verpleegkundigen, met wie we een kampvuur maken en een heel leuke avond doormaken onder de prachtige sterrenhemel. We krijgen van hun ontbijt en allemaal lekkers wat zij toch niet meer gebruiken. Hoera voor een duits ontbijtje!

Na de laatste ruzie bij Los Pinos (de beheerster zegt: we hebben alleen een duurdere kamer, want de rest zit vol) vertrekken we met de bus naar Huaraz, ontmoeten daar nog Jess en David, die we in Quito hadden ontmoet, eten een banana pancake bij Andino´s en vertrekken de volgende dag naar het kustplaatsje Barranca, vanwaaruit we Caral willen bezoeken.

Peru!

Jaén is een dooreis stad. Na een nacht in een goed hotel gaan we door naar het plaatsje Chachapoyas, thuis van de Chachapoyas (People of the Cloudforest), zo´n vijf uur rijden van Jaén. We nemen kleine ´collectivos´ (een gewone personenauto), waar plek is voor vier pasasagiers, maar we hebben er ook met zijn zevenen in gezeten. We reizen met een leuke oude dame in bloemetjesjurk en haar familie naar het plaatsje. Rens zit knus bij haar of zij eerderbij hem. Het is een schatje, maar ze houdt werkelijk niet in als we een bocht ingaan. Met haar volle gewicht beukt ze lekker tegen het Rens-kussen.Een gezellige tocht en een beurse arm rijker komen we aan in Chachapoyas, op zo´n 2300 meter hoogte. We checken in bij een hotel, een mooi oud spaans koloniaal huis, en boeken een toer naar het fort van Kuelap, een van de belangrijkste redenen dat we hier naartoe zijn gegaan.

Kuelap is schitterend. Een pre Inca fort, gebouwddoor de Chachapoyas, waar de koninklijke familie gewoondzou hebben, maar er zijn weinig feiten en veel theoriën. Hoog bovenop een bergkijktdit fort uit over de vallei.

De volgende dag besluiten we een dagwandeling te maken naar Levanto, waar onder andere de Yalape ruines staan. Met de verwachting van een soort tweede Kuelapklimmen we de heuvel op. Het is een pokkeklim door akkerland en modder. In tegenstelling tot Kuelap is Yalape volstrekt overgroeid met van alles en nog wat en uiteraard ook braamstruiken. Na veel geploeter (wat we zien komt niet overeenmet de beschrijving van de Lonely Planet en we zullen tochergens wat gemist hebben dus laten we nog even verder ploeteren) zienwe uiteindelijk ietsje meer. We willen terugnaar Chachapoyas over een oudIncapad. We weten alleen niet waar en na een uur zoeken hebben we het pad te pakken. Het begint mooi maar verandert al snel in een modder en koeienpoep pad, met 9000 kruisingen waarbij niet wordt aangegeven wat nu het pad is. ook jammer is dat boerkes her en der het pad hebben opgebroken om hun eigen huisjes te bouwen (hoewel volkomen in stijl met hun spaanse conquistador voorvaderen). Na vele detours met meer modder, koeienpoep engescheld weten we tochonze weg terug te banen. We houden vervolgens maartwee rustdagen, gevuld met lezen, slapen, de wasdoen en ´Friends´ kijken.

Door naar Chiclayo! Een grote hub diegelukkig iets minder druk is dan we dachten. We boeken een tour naar verschillende sites. We doen Tucume (een site rond 800 CE gebouwd door de Lambayeque oftewel Sican cultuur, hoewel de Chimú en de Inca hier ook hebben gewoond), Sipan (Moche cultuur) en het Museum van Sipan aan. De bouwwerken zijn gemaaktvan adobe stenen (modder, stro en drogen in de zon) waardoor vandaag de dag veel weg geerodeerd is. Het lijkensoms net gewone heuvels, echter, hier en daar zijn stukken gave adobe te zien. Tucumeis een complex met 26 pyramides. Sipan is de kleine site waar graven zijn gevonden die niet leeggegrafrooft zijn en in het museum van Sipan is alles prachtig tentoongesteld, met als hoogtepunt de tombe van Senor de Sipan. Het aardewerk, de metaalbewerking en het textiel is vanbijzonderhogekwaliteit. Het museum is een aanrader.

Chiclayo isniet een lekkere plek om lang tehangen. Tis soms net of je in een oorlogsgebied rondloopt, zo kapot en afgebladderd is het. Wegaan naar de kust, naar Trujillo en dan naar het kustplaatsje Huanchaco. We boeken de bus. We worden er weer aan herinnerd dat ´doce´ niet hetzelfdeis als ´dos´ en we missen de bus (dat ligt natuurlijk niet aan ons, maar aan het peruaanse accent). Gelukkig kunnenwe nog een bus later nemenen komen aan het deoase van rust die Huanchaco heet. Hier is het relaksen en een goede uitvalsbasis om meerruines te bezoeken.

Ecuador........Alausi, Cuenca en Vilcabamba

Na Cotopaxi zijn we nog een aantal dagen in Quito, de laatste keer. Vanaf nu aan is afreizen naar het zuiden,op naar Peru. We willen eigenlijk met de trein, maar op slechts een klein stukje rijdt deze (de rest van het spoor is hopeloos verwaarloosd). De spoorwegen zijn hier aardig onderweg met renovaties en eind dit jaar zou de trein weerop grote stukken moeten rijden. Wij dan maar met de bus.

We doen eerst Alausi aan, een klein plaatsje vlakbij Riobamba, beroemd om een korte doch spectaculaire treintocht(aldus de Lonely Planet)naar Sibam langs een bergketen, ´de neus van de duivel´genoemd, oa omdat er veel arbeiders zijn overleden, aan ziektes en ongelukken. Met onze onderhandelvaardigheden weten we toch 1 dollar van de kamerprijs (tienne un precio special? is een standaard vraag van ons geworden) af te krijgen en opgetogen gaan we richting het treinstation om een ticket te kopen voor het treinreisje voor de volgende dag. We vragen wat de beste tijd is om te gaan. Ons wordt verzekerd dat dat 11 uur in de ochtend is.

De ochtend begin veelbelovend met een mooie blauwe lucht en een stralende zon, tegen 11 uur zit het potdicht. Ondanks dit roept een stem in het treintje om wat we allemaal niet zien, namelijk de mooie bergketen links en de prachtige rivier rechts. Gelukkig worden we in Sibam opgewacht door de lokale jeugd, die enthousiast staat te.......dansen. Voor de toeristen.....fijn. We zitten met veel Japanners en localsin de trein. Over de oudere locals valt nog te vertellen dat zij rechten ontlenen aan het feit dat ze oud zijn en dit is ook algemeen geaccepteerd in Ecuador. Zodra je met pensioen bent, wordt er van je verwacht dat je niks meer kan, zeker niet te lang in de rij staan (het schijnt dat zwangere vrouwen ook dit recht hebben, maar dat hebben we nog niet meegemaakt). Het komt er dus op neer dat ze bij alle rijenvoordringen zonder iets te zeggen en ze kunnen ook ongestoord mensen porren als ze iets willen. Het is een soort benidorm bastards..... We krijgen behoefte om oudjes neer te hoeken, maar daar voelen we ons toch te beschaafd voor, accepteren dan maar. De Japanners zijn altijd leuk en we staan weer op heel wat foto´s van ze, maar wat zij kunnen, kunnen wij ook: we hebben nu een kleine maar bijzondere serie van ´japanners op reis´ . Op de terugreis klaart het gelukkig wat op en hebben we meer zicht. Een aanrader als je het sprookjesbos in de Efteling geweldig vindt!

We gaan door naar Cuenca. Na Quito, leuk en apart, maar ook erg druk en smerig, waren we nu echt toe aan rust en frisse lucht. Cuenca zou dat moeten bieden volgens de lonely planet. Het eerst wat we zien van Cuenca is natuurlijk de busterminal (das logisch) dus kan het alleen maar beter denken we, nou niet dus, om de twee minuten razen er twee of meer bussen door de smalle straten en braken letterlijk enorme zwarte wolken uit (dat verklaart ook meteen waarom er zoveel bussen rijden, iedereen wil natuurlijk gasvrijrijden en nietacute longkanker oplopen op de stoep, de bekende vicieuze cirkel). Ons hostel iswel mooi en elke keer als we depoort doorvluchten komen we in een groene oase terecht, waar we rielekst kunnen lezen en dutten.

Hier vindenwe, na dagenlang zoeken naar mooi ceramica, wat we uiteraard niet vinden omdat het niet meer gemaakt wordt, een galerie waar we twee schlderijen kopen. Tenminste, ´kopen´ is een te groot woord, we hebben namelijk geen cash bij ons en we kunnen hier niet met kaart betalen, alleen met creditcard, maar dan komt er 11% extra bovenop de prijs. We gaan wel even pinnen denken we... dat ´even´ wordt een zoektocht van drie dagen naar een geschikteATM oftewel pinautomaat die onze passen accepteert. Verschillende banken die we proberen sturen ons steevast naar een andere plek, waar de kaarten natuurlijk ook niet werken. Uiteindelijk vinden we er een, heftig bewaakt door zes militairen met mitrailleur, maar die heeft een limiet van ´in ieder geval niet genoeg´ en dat was ook gelijk de dagelijkse limiet. De laatste dag pinnen we weer en kunnen eindelijk betalen. Tegen deze tijd ben ik zwaar over de rooie, haat elke ecuadoriaan die we tegenkomen en heb ademhalingsproblemen... tijd om weer door te vluchten naar de volgende verschrikking. Ohja, reizen is leuk!

We besluiten nu naar Vilcabamba te gaan. We zijn wijs geworden, we moeten (middel)grote steden met hun drukte en gassen vermijden, we doen alleen nog maar dorpjes of El Campo aan. Helaas moet je daarvoor wel altijd een paar uurin een bus doorbrengen, en die zijn zo ingesteld om ons te plezieren dat er altijd een of meer films, decibelletje of honderd, draaien (´s lands eer ´s lands wijs, maar ik vind niet dat je megageweldadige slasher films moet draaien in een bus met kinderener bij, maar misschien zijn wij wel gek) of nog meer van de snoeihardesalsadiarree! Jeeej! Waar je ook komt staat de radio of tv keihard aan, waar elke zuidamerikaan met gemak overheen kan schreeuwen. Mensen zijn als de dood voor stilte, dat zal het zijn. Hoe dan ook we besluiten om te gaan kamperen bij het ecologish reservaat RumiWilco (wat heilige steenbetekent in het quechua)in Vilcabamba, geroemd door zijn vallei waarin mensen allemaal honderd of meer jaar oud worden. Helaas... stil is het niet, we komen aan tijdens semana santa (de week van Pasen) en de camping wordt overspoeld met alternatieve mensen, die wij houtjetouwtje piepol noemen, allemaal methun eigen gitaar of bongo en hard en vals zingen bij volle maan. Jeeej 2! Ook helaas is dat de voorzieningen op de camping wat achterstallig onderhoud uitstralen, jammer dat sommige mensen ecologisch verwarren met ´vies en kapot´. Hoe dan ook, we hebben het ondanks de regen best naar onze zin en ontmoeten Matt, een vrolijke amerikaan die vollop zijn charmes uitprobeert op het vrouwelijk schoon, maar zonder succes, zo heeft hij meer tijd voor ons met leuke verhalen.

De regen houdtwel aan,het is tenslotte de regentijd en dubbelop vanwege El Nino, na Matt vertrekken wij, net op tijd, want de weg is inde loop van ons verblijf praktisch weggespoeld. We gaan naar Peru! We kunnen via de langere, snellere, maar saaiereroute via de kust, maar we besluiten om via het binnenland te gaan, via Zumba de grens (een brede rivier) over naar San Ignacio in Peru. De weg er naartoe is slecht, met veel bochten, op en neer en putten in de weg, maar wel erg mooi, met nevelwoud, schitterende boomvarens en palmen, rijke schakering aan exotische bloemen, af en toe een cactus en riviertjes en watervalletjes, alles is groen en nat. Het nadeel van de regentijd is dat er regelmatig een landslide plaatsvindt, soms zo´n grote dat de halve bergwand instort en de weg meesleurt de diepte in.We moeten eenpaar keer stoppen voor een landslide, er staat een file aan lokale mensen terwijl de overheid de weg rap vrijmaakt, onze bus wordt zelfsmet man en macht door de modder en ontstanerivier geduwd zodat we verder kunnen (Wij hebben natuurlijk niet de juiste schoenen aan, anders hadden we wel geholpen). Bij de grens volgt een ondertussen bekend ritueel; stempeltje bij het ene douanekantoor, paar minuutjes lopen naar de politie bij het andere kantoor, weer een stempeltje, dan weer terug naar het eerste kantoortje, waar we horen dat we aan de ecuadoriaanse kant eerst een andere stempeltje moeten halen. Rens dapper weer de brug over en een uur later zijn e dan werkelijk de grens over. Ons geluk kennendeblijkt er natuurlijk nog maar 1 collectivo te zijn die ons verder kan brengen, we zitten samen met vier anderen en bagage opgepakt in dekleine auto. Rens maakt weer vrienden met een zeer onbeschofte Peruaanse, die naarhem blaft alsofhij een hond is (overal zijn persoonlijkheidsstoornissen denken we dan..). Uiteindelijk rijden we door tot Jaen waar we tegen middernacht aankomen, verder dan we van plan waren, maar in San Ignacio bleek de volgende dag een militaire parade te zijn en we zouden dan niet door kunnen reizen. Nah, dan is de keuze snel gemaakt, hoe brak we ook zijn.

Parque Nacional Cotopaxi

Onze uitvalsbasis is Quito; we hebben daar een vast hostel waar we elke keer weer thuiskomen en van daar uit kunnen we de omgeving bezoeken. Otavalo was nummer 1 en pas terug van Parque Nacional Cotopaxi, een park rond de vulkaan Cotopaxi, wat mogelijk (want niks is zeker) ´the neck of the moon´ betekent in quechua. Je moet geluk hebben met het weer want meestal laat hij zichzelf niet zien en is gehuld in wolken en mist. Wij hadden gek genoeg wel geluk! We logeerden bij een camping die geen camping meer was want die hadden ze omgeturnd tot bouwplaats, dus we mochten zelf een plekje zoeken en we vonden een mooie aan een riviertje met zicht op de vulkaan.

Rens is gek op condors en ziet ze ook overal, ook al zijn het zwarte stipjes aan de hemel. Opeens lopen we bijna tegen een groepje condors aan die lekker aan het genieten zijn van een dood alpacaatje (Rob: god wat zielig zeg, Rens: woooow!!! Condors!!!!), maar het zijn indrukwekkende vogels met een maximale vleugelwijdte van 3 meter. Gelukkig zijn het aaseters en geen roofvogels anders waren we Rens kwijtgeraakt. Er ligt ook een soort incafort op een heuvel, bedoelt om vroeger het transport van goederen van de amazone naar de rest van het rijk te controleren. Nu is er bijna niks meer van over, maar Rob blijft zoeken naar andere resten (waar zou ik wat bouwen als ik een inca was?) maar niks gevonden.

Ecuador

Op 27 februari landen we 's avonds in Santiago vanuit Rapa Nui. De 28e om half 10 in de ochtend hebben we een vlucht naar Quito, Ecuador. Hoewel we in eerste instantie een hotelkamer wilde nemen bij het vliegveld vonden we 200 dollar voor een paar uur slapen toch wel erg veel. Een nacht op het vliegveld slapen dan maar. Matje opblazen, slaapmaskertje op en in ploegendienst slapen. Tis best te doen.

Op naar Quito op 3000 meter hoogte. Vanwege de hoogte is het wennen; bij de minste inspanning raak je kortademig, krijg je een wat licht gevoel in het hoofd en worden we soms wat misselijk. We besluiten een week te crashen in Quito om te acclimatiseren en om wat Spaans te leren. Het hostel waar we verblijven is prettig, met leuke mensen en uiteraard ook enkele gekkies. We zullen hier niet nog eens uitgebreid over vertellen, maarruh, we zijn erachter dat het eigenlijk helemaal niet raar is, wanneer jij lekker rielekst aan het lezen bent, er vervolgens een wekkie luidkeels in het Hebreeuws gaat lopen skypen met thuis. Quito: leuk, stads, lawaaiig en stinkend naar uitlaatgassen. Heel fijn is ook de gewoonte hier om overal een alarm aan vast te plakken; mensen waarschuwen constant voor berovingen en overvallen (maar ons is niets overkomen). Je moet zo´n alarm eens horen om er echt van te kunnen genieten, en niet 1 keer maar liefst honderdduizend keer..... enne, had ik al verteld over de volcontinublaffendewaakhonden?

We beginnen met Spaanse lessen. Rob heeft een pittige lerares die heel snel spreekt (maar wat Rob, talenwonder als tie is, goed kan volgen). De leraar van Rens praat heel langzaam waardoor Rens zich een beetje zwakbegaafd gaat voelen. Desalniettemin spreken we na 7 dagen les toch een aardig woordje, of in ieder geval een woordje genoeg om te vragen hoeveel iets kost en dan ook het antwoord te begrijpen. Das ook wat waard. Het spaans heeft trouwens twee tijden meer dan het nederlands....

Na anderhalve week van smog en rumoer vertrekken (of vluchten, tis maar hoe je er naar kijkt) we naar een naarbij gelegen, indiginas, marktplaatsje, Otavalo, voor de relatieve rust en de frisse lucht. We verblijven bij het prachtige hostal La Luna, waar we onze tent opzetten met uitzicht op het dal. De eigenaar is top. Alleen een slissende Ecuadoriaan om je Spaanse luistervaardigheden op te oefenen werkt niet zo. We bezoeken de lokale markt, bekend vanwege doeken van Alpacawol. We dingen af in ons beste Spaans. Iedereen weet al welke prijs het gaat worden (preco special, very nice colours, ojajoh?), maar laten we daar eerst nog eens een half uur over bakkeleien. Een wandeling naar drie hoger gelegen kratermeren beneemt ons letterlijk de adem....4000 meter hoogte en stijgen, tis wat. Rob mag van Rens niet meer zeggen dat hij het jammer vindt dat er overal afval wordt neergegooid (na het al 100 keer te hebben gezegd).... vuilnis wordt hier namelijk cultureel heel anders beleefd.

Rapa Nui

Met LAN vliegen we naar Rapa Nui, zo'n 4 uur vliegen vanaf Santiago. We landen aan het begin van de avond op het broeierige, zonovergoten eiland, bekend om zijn rechtopstaande (dan wel gerestaureerde -), soms reusachtige beelden. We staan alweer op een camping, bij Benjamin die zijn best doet om het ons naar de zin te maken; gelukkig weer Chilenen, die natuurlijk elke ochtend en avond luid bellend verslag moeten doen aan de rest van de familie, die gek genoeg is achtergebleven. We snappen er niks van. Eerst een dag bijkomen, in de zee bij een strandje-haventje in hoofd (en enige) stad Hanga Roa spotten we opeens een reuzeschildpad (He, da's toch niet een dik kindje dat daar zwemt?). Na een goede nacht, met eerst wat staren naar de heldere hemel vol sterren, besluiten we de volgende dag om mountainbikes te huren bij Caroline, een stevige vrolijke en heel assertieve local (if you loose the key tenthousand, if you loose the pump twothousand, stay on the road...).

Zon krijgt een nieuwe dimensie hier: er is werkelijk geen schaduw te bekennen en het is broeierig warm. Na de eerste een dag fietsen zijn we goed verbrand, moe, een koortslip rijker, maar het was het waard. De beelden, Moai´s, zijn praktisch allemaal aan de kust geplaatst en staan op platforms, Ahu´s. Ze kijken veelal landinwaarts en geven een bijzondere sfeer aan het eiland. Alle beelden zijn ergens in de 18e eeuw tijdens meerdere clan-oorlogen omgegooid (zo gaat het verhaal). Enkele van die sites of ahu's zijn gerestaureerd. De meeste beelden liggen echter nog steeds met hun neus in de aarde, een beetje een sneu gezicht.

De eerste dag gaan we vroeg op pad naar ´de Moai fabriek´ Rano Raraku, waar de beelden uit de vulkaanwand zijn gehakt en van hieruit over het eiland zijn verplaatst en vervolgens rechtop gezet. Over hoe men dit voor elkaar kreeg zijn er verschillende theorieen (oa Thor Heyerdahl!), de meest plausibele theorie is natuurlijk dat het UFO's waren die de beelden hebben verplaatst. Ook bezoeken we Ahu Tongariki, waar 15 beelden op een rij staan. Indrukwekkend.

Dag twee rusten we wat, eten empanadas met kaas (bladerdeeg met kaas erin en dan hop, de frituur in) bij Dona Sofia en drinken we koffie en biertjes. 's Avonds bezoeken we een dansvoorstelling van de ballet groep Kari Kari, waar mooie schaarsgekleede mannen (en oja ook wat vrouwen) heel lekker swingen op knallende polynesische ritmes. Ik wil ook een rokje van stro!!

De andere dagen staan we meestal vroeg op om de ergste zon (en huidverknettering) te vermijden en bezoeken we de krater Rano Kau en het ceremoniele dorpje Orongo, waar, zo vertelt het verhaal, een cultus werd aangehangen rond de 'bird man'. The short version: het draait om de op een nabij gelegen eiland nestelende fregat vogel. Eens in het jaar kwamen de stamhoofden en stamleden bij elkaar; doel is om het eerste ei van de fregat vogel te bemachtigen; moesten ze wel naar het eilandje zwemmen; wie het eerste ei weer mee terug nam, werd de 'bird man' van dat jaar; hiermee verkreeg hij (nooit een zij) een soort heilige status. Het dorpje Orongo ligt bijzonder; op de rand van de vulkaan tussen het kratermeer en de oceaan. Gelukkig zijn er hier ook veel luidruchtige chilenen zodat we ons erg thuis voelen (chileense vrouwen vinden het vaak geweldig om op de meest vreemde porno-achtige poses op de foto te gaan, heel inspirerend). De overige dagen steggelen we met de bergbikes over onverharde weggetjes, echt sporty over keien en door kuilen en doen we andere ahu's aan, maar er zijn er teveel om ze allemaal te fotograferen. De laatste dag stuiten we op Anakena Beach, gaan lekker zwemmen in de oceaan en hangen wat onder de palmbomen, het kan slechter. Hier staan ook nog twee ahu's, lekker tropisch in het witte zand.

Als je nou nog eens geld over hebt, ga dan lekker dit eiland bezoeken.