Koever.reismee.nl

De terugreis

En dan komt het moment om te accepteren dat de reis er op zit enmoeten we de tas weer definitief inpakken. De laatste dagen in Perth hebben we niet heel veel gedaan. Alhoewel, niet heel veel gedaan... uiteraard moeten we de auto een beetje toonbaar maken; de verhuurder zou zo maar een rolling krijgen als we het karretje puur natuur hadden aangeboden. Hier hebben wehet over duizenden vliegenlijkjes, zand in alle naden en een onbestemde geur.Dus gooien we er een emmertje sop eneen stofzuigertje tegenaan en halen een lapje over het desjbort. Bijzonder genoeg komt er een zo goed als nieuw en krasvrij autootje tevoorschijn. Valt alles toch nog mee. We bezoeken de school van de meiden samen met Esther en Lucy laat haar klas zien (waarbij we heel eventjes maar, een tikkie afgeleid worden door de mooie papa van een klasgenootje van haar). Eindelijk ontmoeten we ookde volslanke miss Woods waar we al interessante verhalen over hadden gehoord. Methaar rokerige whisky stem worden we ingewijd in de geheimen van de moderne powerpoint technieken.Fuckin' beautiful miss Woods!'s Avonds hangen we lekker voor de openhaard die Rob na een paar keer oefenen moeiteloos in de fik kan steken. En natuurlijk moet Fremantle nog bezocht worden, maar ondanks dat het een leuk mooihavenstadje is worden we ook hier niet super enthousiast van alle heritage-gebouwtjes. De boekwinkel daar is wel top, want we scorenhier zomaar ineens deel 2 en 3 van Game Of Thrones!Zondag zijn we uitgenodigd door neef Mark en Correlijn en hun drie kinderen Timme, Sarah en Ties (en de ouders van Correlijn) voor een barbie in hun tuin. Gelukkig is er ook salade.

Maar dan komt ook het moment dat we de auto terug moeten brengen naar de echte eigenaar;we zijn oprecht verbaasd dat we na tien minuten al buiten staan: alles is goed gegaan, we zijn niet bekeurd voor krasjes en de betaling is ook helemaal in orde. Gek hoor. We lopen nog wat door de winkelstraten van Perth, bezoekenThe Art Gallery of Western Australia (moderne kunst, best leuk maar weinig aanbod, er is een tentoonstelling over Warholl, maar been there, done that) enThe Western Australian Museum, wat aan de overkant van het hippe plein ligt (heel groot, heel veel aanbod, een mooie presentatie van de geschiedenis van hoe het met de Abo's ging na de komst van Europo's; wat weer niet zo heel mooi was).

Dinsdag brengt Esther ons naar het vliegveld en realiseren we ons pas echt dat we het rieleks-resort van Esther, de groentevrouw, en Ian, 'the killer', moeten verlaten.Bye bye Australia, kangaroe- en koffieland van onze dromen. Maar ook goed dat we weggaan, het ging net weer regenen..

We vliegen met Cathay Pacific; leuke vliegtuigbedienmeisjes, maar wat een rotstoelen; de stoel zelf is niet in ligstand te krijgen, alleen de zitting kan je naar voren schuiven, maar goed, de knieeen zaten al tegen de stoel van de voorbuurman, dus echt een optie is dat niet. Hoe je ook gaat zitten, echt comfortabel wordt het niet. Dechinese ieniemieniebuurvrouw kan haar lijfje kennelijk zonder problemenin eenslaap yoga-houding vouwen, en das heel fijn voor haar. Maar goed, na een nachtje vliegen komen we aan in Hong Kong, waar we nog een dag moeten doorbrengen voordat we 's nachts weer vliegen (ook met C.P., wat een geluk hebben we weer..) richting Amsterdam. Rens vergeet zijn oordopjes, geeft dit aan bij de cathaybaliemevrouw en binnen een half uur komt een andere vliegtuigmevrouw de oordopjes weer terugbrengen. Wel heel fijn servicegericht allemaal! We zeulen wat rond met onze bagage, we moeten trap op trap af, met het treintje mee, weer een hal door, lopen lopen lopen, wat een waanzinnig groot vliegveld is dit nu en besluiten uiteindelijk om maar niet Hong Kong zelf in te gaan; als het ons al een uur kost om uberhaupt aan de andere kant van het vliegveld te komen, dan is Hong Kong zelf misschien een brug te ver. Daar komt nog bij dat we allebei totaal 'op' zijn, een afbraakpand ziet er leuker uit, dus boeken we twee uurtjeswellness bij Premium Traveller's Lounge. Wow. Dat zoiets bestaat! Dit hadden we veel eerder moeten doen. We komen binnen in een warm bad; we mogen een lekkere douche nemen (Rob spuit zichrijkelijk onder met het nieuwe luchtje dat Rens taxfree had gekocht), we krijgen een keiharde maar lekkerechinese massage en we mogen zoveel eten als we willen! Rob: 'Laten we niet naar Amsterdorp gaan; ik wil hier wonen'.Dat mag niet van Rens en dus vliegen we een paar uurtjes daarna, totaal gerenoveerd op pad!

De volgende dag komen we vroeg aan in Amsterdam waar Luuk en Elly ons staan op te wachten. Christina is ook gekomen, heeft allemaal kadootjes voor ons meegenomen (hoera voor Christina!) en Nelida komt ook nog gillend aangerend (om 5 uur 's ochtends op haar vrije dag opgestaan, sommige mensen kunnen zo raar doen..). En dat was dat. Terug in Nederland, grijze lucht en kilte in de nek. Maar wel leuk om vanuit de lucht de mooie groene velden te zien met de slootjes en de nette rijtjeshuizen. Dat zie je nergens. Hoi Holland!!

Australie - Westralia, Perth & the country

Maar eerst zitten we nog een weekje in Jimboomba bij Gerrit en Ann. We eten weer koreaans, laten Atjie weer uit, en we krijgen zelfs originele koreaanse eetstokjes van Ann, om te oefenen. Rens gaat naar de australische kapper en krijgt een hairdo waar ik spontaan Neighbours van ga zingen. Leuk hoor! Gerrit wil graag fietsen in Brisbane, dus we spreken een keer af na zijn werk, karren naar het centrum met de leenfietsen van Anton en Cherrie in de achterbak, kopen nog snel een slot in de K-mart, want zelfs in Brissie schijnen dieven rond te lopen, zo fietsen we over de Victoria Bridge (mooi uitzicht op de Brisbane River en de stad), we bezoeken de City Botanic Gardens (klein maar heel mooi, veel stukjes met wat jaren-50-truttige-bloemenperkjes, maar ook een paar mooie grote Boabs, oftewel Adansonia Gregorii, oftewel Gadawons in Abo-taal) en lunchen wat op de Queensland universiteitscampus. Rens wacht op de koffie-bestelling, Rob bewaakt alvast een tafeltje. Een grote Ibis komt op tafel springen om de restjes weg te pikken. Weer eens wat anders dan een meeuw. Daarna fietsen we via een klein voet- en fietspad bruggetje terug naar de zuidoever om de GOMA (Gallery of Modern Art) te bezoeken. We zijn helemaal weg van de grote vilten hoed die tegen de muur geplakt is (en erg lijkt op een grote versie van Rens zijn Boliviaanse hoedje) en van een hertje wat als een soort builenpest allemaal kristallen bollen op zijn lijf heeft zitten. Heel mooi. Dan komt Gerrit er aan, profie met zijn reesfiets en kekke helm (sowieso verplicht in Oz); Rob zijn helm is nog wel ok, maar die van Rens is niet meer dan wat schuimpapier met een raar plakbandje eromheen. We fietsen een rondje rivier / centrum: de oever is vrijgelaten voor een parkachtig landschap en overal lopen mooie fietspaden, we klimmen naar Kangaroo Point en we fietsen langs een steile bergwand waar klim-mannen, al dan niet half ontbloot, tegen de wand op scharrelen. Zo zie je maar, als je fietst kom je heel wat moois tegen! ‘s Avonds gaan we met Gerrit uit eten bij een goede Koreaan en ook daar eten we Bibimbab (wat zoiets betekent als mixed rice), Ann had het eerder voor ons gemaakt en dit is helemaal geweldig lekker eten!!!

En verder zijn we bezig met de VERKOOP van de crappy car. Ondertussen doet ie het weer aardig goed (we zijn er mee naar Brissie gereden zonder brokken nietwaar) en we willen er veel poen voor, ook om de (emotionele) wonden wat te verzachten. We plaatsen een add op gumtree en op cars4salesaustralia. Fingers crossed!! We krijgen wat vreemde reacties erop, vooral van mannen op zee of het buitenland die uitgebreide emails sturen, de auto graag willen open, en nee hoor, we hoeven de auto niet te zien of te proberen, we laten hem wel ophalen... bla bla. Schimmig hoor. De enige legitieme reactie lijkt van degene te zijn die antwoord met: 'That's way overprized! Good luck with that!'. Een van de hoogtepunten is nog het bezoek aan The Dutch Shop, waar we veel te veel drop kopen en nog dagen daarna van blijven eten, maar soms moet je doen wat je moet doen..

En dan vliegen we naar Perth. Voor 450 dollartjes hebben we beiden een plekje gereserveerd bij Jetstar, het goedkopere zusje van Quantas. We vliegen er 6 uur over, en we krijgen 2 uur terug vanwege het tijdsverschil. Het verbaast niemand natuurlijk dat er alweer een schreeuwkindje achter ons zit. Dat de moeder heel dik is en het kindje op schoot heeft in een van de krappe stoeltjes (het kindje is overigens ook heel dik) draagt ook niet bij aan een ontspannen sfeertje. Gelukig is moeder wel heel aardig en vriendelijk want ze zegt wel honderd keer 'Be quiet please' tegen het kindje, maar kennelijk verstaat die nog geen engels.

De crew biedt een [ijpet] aan. Rob: 'Dat is raar zeg, dat ze maar een stuk of tien van die eyepads hebben en ze vragen er nog tien dollar voor ook! Belachelijk. Gelukkig hebben we onze eigen eyepads bij he!'. Rens: 'Ze bedoelen I-pads Rob'.

We komen heel laat aan, nemen een taxi naar het huis van Esther en Ian en hun drie dochters Amy, Hannah en Lucy in de wijk Darlington; en daar blijkt de deur toch niet van buitenaf te openen zoals beloofd door Esther, dus daar sta je dan met al je tassen in het donker voor een donker huis. Toch maar aanbellen? We zenden een smsje dat we er zijn en besluiten eigenlijk om de tent op te zetten in de tuin, een mooi grasveldje voor de deur ziet er uitnodigend genoeg uit, maar helaas, Esther komt ons toch nog redden! Misschien maar goed ook, we zijn echt moe en een echt bed ligt dan toch wel ietsje lekkerder.

Maar goed. We zijn in Western Australia, of Westralia (West Australia mag je niet zeggen! waarom weten we niet) of heel hip WA, 'dabbol-joe-ee' of Sandgroper land; de andere aussies noemen de mensen van Perth en omgeving, om voor ons onverklaarbare redenen een sandgroper; dat is een insect wat onder de grond leeft, dus verzin maar een verband. In 1616 is de eerste europeaan, toevallig een Nederlander Dirk Hartog (nog nooit van gehoord) langs deze kust gezeild, maar heeft er verder niets mee ‘gedaan'. Het land is volgens de wikibijbel 3 tot 3.2 miljard jaar oud, een extremely eroded and ancient land. Heel onvruchtbaar, maar ook heel groen, gek genoeg en veel land ten oosten van Perth word gebruikt voor de teelt van graan. Oorspronkelijk leefde het Noongar /Nyungar volk hier, maar zoals dat toen ging, zijn die verjaagd, doodgegaan aan enge europese ziektes of uitgemoord. Perth (en het kusstadje Fremantle) is gesticht in 1829 door meneer Stirling, is vrij groot (1.7 miljoen mensen wonen in de metropolitan area) en vrij modern, ligt aan en rond de grote Swan River (beroemd vanwege de zwarte zwanen die er op ronddobberen) en we bezoeken er de (hoe kan het ook anders) Botanic Garden, ook Kings Park genoemd. Het is een enorm groot stuk land met uitzicht op de skyline, vol met native plants. Veel toothbrushes en bottlebrushes (onze lampepoetsers) en de heel aparte kangaroo paws (Anigozanthos); bijzondere bloemen waarvan de meeldraden lijken op een kangaroe pootje, vandaar de naam, heel verrassend natuurlijk. En niet te vergetendegrass trees, grappige planten: een stammetje waar een toef gras uit groeit, typical Western Australian (http://www.grasstrees.com.au/). We hadden daarvoor wel eerst onze huurauto opgehaald in het centrum; we doen er ongeveer drie uur over om van Esthers huis, met de bus en de trein en dan nog wat lopen bij de verhuurder op Gordon street te komen, maar goed dan heb je ook wat: een gloednieuwe Hyundai! Natuurlijk, hoe kan het ook anders, hebben we weer problemen; de creditcard geeft een foutmelding en na een paar keer proberen (en nee, Rob gaat nu niet contact opnemen met de abnamrobank, er is sowieso geen telefoon die internationaal kan bellen en, heel convenient, ze hebben geen skype en nee, Rob gaat ook niet in een telefooncel staan klooien) komen we er achter dat de daglimiet van de kaart waarschijnlijk bereikt is (de autoverhuurbedrijfjongen is heel behulpzaam en regelt voor ons een betaling in twee termijnen; ook opgelost!). De prijs voor de huur valt wel mee, maar (slim hoor) ze hebben de verzekering heel duur gemaakt, dus de totale prijs verdubbelt zowat. Of je moet een eigen risico van ruim 3000 dollar ok vinden. Dat doen we dus niet, en dus heel duur, maar wel heel soepel rijden we onze eerste rondjes over het asfalt van Perth.

Het autootje staat te glimmen op het erf van Esther en Ian, een grappig klein randpsychotisch vogeltje wat lijkt op een roodborstje, maar eigenlijk een geel borstje heeft, vindt onze auto(spiegel) heel interessant; de hele middag zit ie te kijken naar zichzelf, te kwetteren en rond te wapperen: wel blijkt het kleine vogeltje vol te zitten met poep, want binnen no time zit de spiegel onder de drek. Australie zit ook vol gevaren! Je moet ook oppassen voor de magpies en andere vogels, ze snaaien zo het eten van je bord, of ze nemen je sleutels mee (wat Ian is overkomen). Na een paar dagen lekker rieleksen en rondhangen bij de kookaburra-villa van Esther besluiten we om maar weer eens op pad te gaan als we nog wat willen zien van WA. We horen op zondag ook dat het weer vanaf maandag gaat verslechteren dus we gaan proberen om te ontsnappen aan regen door meteen aan te sturen op het noorden, waar het warmer is (hopen we): weather refugees zijn we. Die maandag gooien we de auto vol met tent & troep, doen we nog boodschappen in de Coles van Midland, de eerste druppels vallen dan al uit de lucht. En dan volgt een lange barre tocht naar het noorden; de lucht is donker geworden, de wind is gaan opzetten tot stormachtig en de regen klettert tegen de raampjes van ons autootje. Later horen we dat er een enorme storm over Perth is getrokken, met zelfs een zeldzame hagelbui! Wij missen de hagel, maar de regen blijft maar komen. Rijden over donkere weggetjes waar je niks van ziet omdat de hoosbuien niet weg te ruitenwisseren zijn is geen pretje, we komen eigenlijk ook geen geschikt plekje tegen om ons tentje op te zetten, hoewel we ook niet erg veel zin hebben om in dit hondeweer te kamperen, en we zitten kilometers lang te dubben wat we zullen doen, toch de tent, of een motel of wat? Na een half uurtje verder rijden komen we aan in Geraldton; we eten daar friet bij de welbekende gele ‘M':

Enthousiast huppelmeisje met ponytail: 'No we don't have a vegetarian alternative for a burger',

Blase Robbie: 'Nothing at all?'

Het EHMP: 'Well, we can make all the burgers without the meat'

Koene Ridder Rens: 'But then we getjust some bread with salad!?'

Het EHMP: 'Yep'

We hadden al even gekeken bij de thai (' Hee ze hebben een thai!'), maar ook hier blijkt dat je voor de rijst apart moet betalen (alsof het diamantstof is; rijst is een van de goedkoopste granen ter wereld en Indonesie is om de hoek, hoe moeilijk kan het zijn?), dus dat doen we niet. Onderhand zijn we wel een stuk opgeschoten, we zitten al in de buurt van de Shark Bay, als we besluiten om de tent maar op te zetten bij Coronation beach: in het donker manouvreren we de auto voorzichtig over de dirt road (de regen is ietsiepietsie minder) en zoeken een geschikt plekje. We zeten de tent op, maar als we de haringen er in willen slaan blijkt de grond wel een beetje hard. Rens gaat op zoek naar een steen, Rob houdt de tent vast in de wind. Rens komt stralend aanlopen met een grote plastic piloon terwijl de tent staat te bokken onder Rob; Neeeeeh! Dit willen we niet! Het begint uiteraard ook weer keihard te regenen. In een korte maar heftige driftbui gooien we de natte tent maar weer in de auto en karren weg. Ondertussen is het mooie, nieuwe en schone autootje al helemaal vermoddert en verzand. Dat begint al goed. En dan rijden we opeens langs een open stuk langs de weg. Alleen de goden weten waarom, maar het is nu droog en de wind lijkt gezakt. Eindelijk; het tentje staat nu wel zo neergezet, stenen genoeg, dus we kunnen met veel plezier de haringen in de grond rammen. De volgende dag blijken we op een erg mooi plekkie te staan, de zon schijnt en de wind is weg. Als we een endje verder rijden blijkt dat we op een haar na de free camping van Galena Bridge hebben gemist; een mooie plek aan een riviertje midden in het niets.

We rijden lekker verder in het zonnetje (mogelijk hebben we toch nog iets goeds gedaan door te besluiten om Perth te ontvluchten) als we een egel over de weg zien scharrelen. Rob wil het beestje helpen met oversteken, maar Rens vraagt zich af hoe je een egel moet ‘helpen', dus we doen maar niks. Het landschap is open, groen en erg mooi, overal knallen er wildflowers uit de grond, vooral veel geel van de acacia's maar ook wit, paars en rood; in de berm groeien wuifgrasjes die mee-headbangen op de wind, het zijn net freggels; we zien enorme zandduinen opdoemen als we op de Coastal Highway zitten en regelmatig moeten we remmen voor kamikazevogeltjes. Waarom weten we niet maar veel vogeltjes zijn zo dom om net te gaan vliegen als wij langs komen razen. We bereiken eindelijk de camping van Money Mia (mankie mij-jaa) aan de Haaibaai, daar gaan we dolfijnen bekijken! We staan op een rottig stukje grasveld, waar een enorme generator staat te brommen en de uitgedrukte peukjes liggen om de tent heen. Maar goed, de keuken is prettig en de douches zijn heerlijk. We ontmoeten de duitser Fynn, die gestopt is met studie en nu aan het bedenken is wat te gaan doen met zijn leven. In ieder geval doet hij iets met ons leven door zijn fles wijn met ons te delen. Hjammie! En zo leren we een nieuw duits woordje: Zum wohl (wat hij uitspreekt als tsoem boel) wat proost betekent.

De derde dag is het stralend weer, een strakblauwe hemel; we staan vroeg op om net als de rest van de camping met z'n allen te gaan kijken naar de dolfijnen. Tanya-de-rangermevrouw verzekerd ons dat het ‘wild animals' zijn, ze mogen niet aangeraakt worden (ze bijten!) en we moeten allemaal in de branding blijven staan. Dan worden ze gevoederd; ze krijgen ieder een visje van iemand uit het publiek. Nouja, wild animals.. ze weten dondersgoed dat ze om 8 uur een visje krijgen. Rob vindt het een poppekastje met getrainde huisdieren. Rens staat helemaal vooraan en geniet er wel van. Een japans meisje geeft een visje en wil toch even aaien, natuurlijk, een japanse, verstaat waarschijnlijk geen woord van al dat engels. Tante Tanya houdt haar gelukkig tegen. We breken op, zeggen beleefd dag tegen Fynn en rijden naar Denham een stadje in de buurt waar we tanken en een permision-formuliertje regelen om 1 nachtje wild te kamperen in een restrict area (als je geen permissie hebt dan riskeer je een boete van 1000 dollar). En dat restricte area is Fowler's Camp; een prachtig plekje aan een mooie baai, met mangroves, grillige rotsen, wit zanden een blauwe zee. We zijn er al vroeg, zetten ons tentje op en vermaken ons prima: Rens leest en drinkt koffie en Rob gaat ‘ontdekken'. Tegen de avond wandelen we naar een ander baaitje; Rob zwemt (lees: poedelt tot aan de heupen in de branding) in de zee!! Rob trotseert haaien en andere enge beesten. Rens is natuurlijk vol trots, en blijft veilig aan de kant.

De volgende dag rijden we weer naar Galena Bridge en gaan nu wel op de juiste plek staan; we vinden aan de rand een mooi stukje gras aan de oever van de rivier, zwarte zwaantjes dobberen op het meertje. Prachtig. Onderweg hebben we bij de Overlander Roadhouse, waar Kirsty nog een paar maanden heeft gewerkt (en ja we hebben foto's!), gratis gedoucht. Niet dat het gratis was, maar we hebben gewoon niet betaald. Soms moet je de regeltjes een beetje overtreden nietwaar? We zijn in de buurt van het Kalbarri National Park; we gaan kijken naar ‘Nature's Window' een stuk rots met een gat waardoor je naar de rivier beneden kan kijken. Wel mooi, maar ook heel druk, vooral bezocht door de grey nomads die en masse voor ons beeld gaan staan. Gelukkig zijn het vrolijke gezellige lui, allemaal vinden ze Holland ‘amazing' en kennen ze allemaal wel een hollander en allemaal vinden ze de vilten hoed van Rens ‘nice'. We gaan kijken bij de Z-bend, een mooi canyonachtig stuk en voor dat alles moeten we wel een paar kilometertjes over conjugated (geribbeld) road heenrijden, we hadden de tip gekregen om er snel overheen te gaan, 60k bijvoorbeeld,dan voel je het minder. De auto trilt als een gek, en begint er steeds uitgewoonder uit te zien. Maar hij doet het wel! Geen kuren; heel fijn; de herinnering aan crappy car vervaagt langzaam. ‘s Avonds rijden we verder richting het zuiden; we komen langs The Pink Lake bij Port Gregory, een meer dat inderdaad knalroze in het landschap ligt. We hadden de tip gekregen om eens bij de Wagoe-camping te kijken en dat blijkt op zich een goeie keuze. Het strand daar is prachtig, met enorme duinen van wit zand en een rotsachtige kust waar de zonsondergang in de stille baaitjes schitterend wordt gespiegeld. het nadeel van de camping-op-de-heuvel blijkt als het donker wordt en steeds harder gaat waaien; we staan op een open stuk (net als de rest van de camping) en de hele nacht klappert de tent als een gek, Rens gaat zelfs in de auto slapen. ‘s Ochtends is net zo erg; onze buren hebben hun grote tent hap-snap neergezet en buigt bijna door tot op de grond. Wegwezen dus!

The Pinnacles in het Nambung National Park zijn kalkstenen rotsformaties die kilometers lang uitgestrekt in het gebied staan; de meeste zien er uit als ingezakte kerktorens, sommige klein, maar sommige zijn wel 3 tot 4 meter hoog. Een italiaanse zit opeens heel hard te gillen, ze ziet een serpenta, ze bedoelt een slang, maar het is een soort lizard, een apart dier wat niet heel snel is, maar wel mooi. We blijven tot de avond, en zien de lucht kleuren van zachtblauw naar lila en oranje; de rotsjes kleuren mee. Van te voren hadden we al een plekje gezocht om te kamperen; ergens in het nationaal park, waar we een mooi plekje aan het strand vonden (en een echte wilde dolfijn (ja Tanya!) in het water zagen rondscharrelen; eerst dachten we nog dat ie vast zat, maar kennelijk was hij een beetje aan het grazen ofzo) en daarvoor een stuk of 5 verboden-te-kamperen-borden negeerden; we oefenen met 'wie no spiek inglisj' mocht de ranger toch nog vol onbegrip langskomen. Er staan ook twee busjes met duitsers, die doen precies hetzelfde als wij, ook altijd van die raddraaiers. Een van de duitsers is Gunter, een lekker ding die al ruim een jaar rondtoert in Oz en af en toe ergens werkt, heeft hier in het westen al meer dan 10 duizend dollar gespaard! Sowieso heb je hier in het westen, vanwege de mijnen en de schaarste aan vaklui, waanzinnig hoge salarissen en als je fly in, fly out werk doet (je vliegt naar the middle of nowhere, werkt daar een paar weken aan 1 stuk door en dan vlieg je voor een week of twee weer terug om bij te tanken) kan je bijvoorbeeld in drie jaar tijd je huis afbetalen. We worden wakker van vogelgefluit en het zachte klotsen van de branding. Weer op pad, nu naar het oosten! Onderweg komen we regelmatig bordjes tegen met het verzoek om vooral hun Heritage 'dingetje' (meestal een klein museumpje)te bezoeken. Niet om lullig te doen, maar om nou te gaan kijken naar een roestige graanmachine uit 1880 of een verweerde hooivork is niet iets waar wij erg enthousiast van worden. Australiers vinden al dat ancient stuff helemaal geweldig, staan er voor in de rij en betalen af en toe zelfs toegang.

We hadden al bedacht om naar Wave Rock te gaan in het binnenland, bij het stadje Hyden; we besluiten om via het dorpje Gingin te gaan om zo de drukte van Perth te ontwijken en zo zien we gelijk wat van de streek. In Gingin drinken we onze dagelijkse portie koffie in een opvallend hip cafe. En dan ontdekken we dat de camera een beetje gek doet. Sowieso doet de camera heel raar: op een of andere manier ziet Rens er altijd uit als een stoere leuke sportbilly, maar Rob ziet er, tja, anders uit dan in het echt (in het echt ziet Rob er namelijk ook stoer en leuk uit), heel raar. Maar nu doet ie anders gek: onze camera, rots in de branding, heeft alle foto's gedieliet van onze avond bij het Wagoe strand! We raken allebei melancholisch; gelukkig is de koffie al op, dus dat hebben we tenminste nog in the pocket. Onderweg komen we weer veel kamikaze vogeltjes tegen en nu ook een paar keer zo'n lizard, die we nu ook serpenta noemen, die heel ondarwinistisch superlangzaam de weg oversteken. We zien in het prachtige heuvellandschap veel uitgestrekte grasvelden, en velden vol met koolzaad (of lijnzaad?) bloemen, knalgeel in het felle zonlicht. De berm staat vol met prachtige gum trees. Het ruikt lekker en we rijen ook lekker! We hebben nu een radio die het doet en we zingen mee met het liedje Islands van ‘Monsters & Men' dat vaak op de radio langskomt.In de supermarkt van York wint Rens met een kraskaartje een reep chocolade! Wat kan het leven toch mooi zijn! We slapen ergens in een stuk niemandsland in de buurt van dorpje Kundinin, erg verlaten, en afgezien van een knauw van eenbull ant in Rob zijn kleine teen, en een troep schreeuwerige Gahla's, ideaal voor ons (Rob kan weer een eng beest toevoegen aan zijn lijstje, en blijft de rest van de avond angstig uitkijken naar Bull Ants; kijk zelf maar hoe eng: http://australianmuseum.net.au/Bull-ants). En dan dag 8 alweer; we komen aan bij Hyden, zoeken en vinden de Wave Rock, een sediment-rots die door de tijd zo gevormd is dat hij als een soort golf-uit-de-zee oprijst uit de grond. Bovenop de rots zijn er overal poeltjes met mosjes, kikkervisjes en gek genoeg ook garnaaltjes. Hoe zouden die daar nou terecht gekomen zijn? Het is leuk en mooi, maar we zijn snel verveeld. We rijden nu door naar het zuiden. Kennelijk zitten we in ‘The Wave County' zo wordt ons door borden duidelijk gemaakt, en we krijgen de opdracht om softly te waven naar andere automobilisten, wat we natuurlijk doen. Net koningin Bea in haar Hyundai. We komen langs andere meertjes met gekke kleuren, eentje is oud-roze en de ander is gifgeelgroen. Apart hoor!We rijden lekker snel door, op een of andere manier zijn de afstanden hier net wat beter te doen en we schieten elke dag goed op.

Opeens zien we aan de horizon hoge bergtoppen verschijnen, we hadden al gelezen over de Stirling Ranges, we dachten aan heel Australische weggeerodeerde heuveltjes maar dit ziet er heel onaustralisch scherp en hoog uit. Kamperen doen we op de campingsite (14 dollar voor twee, opgehaald door twee rangers) die midden in het park in het bos ligt. Een vrouw vertelde geanimeerd over haar avontuur op de snelweg, ze had zo haar best gedaan om wat Emu's te ontwijken, maar terwijl ze dat deed sprong er een kangaroe voor de bumper (dood). We worden wakker gehouden door een luid aanhoudend oe-oe, oe-oe, oe-oe (etc), we denken aan kikkers of een uil. De volgende ochtend hoor ik van een kampeerdermevrouw dat het een tawny frogmouth is, foutief een Mokope genoemd, maar dat klopt niet zegt ze, want dat is een uil en een frogmouth is een beetje een sullig nachtvogeltje met een brede snuit. Hoe dan ook, ik zeg voor de grap als we wegrijden dat ik op jacht ga naar frogmouths! Wat een rotbeest! We proberen een scenic route te rijden door het park voordat we naar de zuidkust gaan, maar dit blijkt weer zo'n conjugated dirt road te zijn, dus na zo'n 20 minuten al onze vetrollen te voelen meetrillen met het wegrelief (en over een (dooie??) slang gereden te hebben, keren we alweer om. En wat is scenic als we constant naar de weg zelf moeten kijken? Scheelt ook weer in tijd, die hebben we niet, we moeten door. We zijn net japanners, die Europa in 1 week ‘doen'.

We komen aan in het mooigelegen stadje Albany en doen daar een koffietje; Rens koopt twee supergoedkope superstrakke tshirtjes waar hij heel blij mee is (' Is wel eens lekker een ander stofje op je lijf'), stoppen bij Williams Bay (een prachtig strand met gekke afgeronde rotsen en mooie baaitjes),en nog een andere baai, Peaceful Bay wat eigenlijk nogal saai is en stoppen uiteindelijk bij een camping in het Shannon National Park: we hebben een plek midden in het bos, Rob wil een groot kampvuur maken, maar het gaat helaas weer regenen, dan maar concentreren op de douche. Je kan hier namelijk de douche zelf met hout opstoken! Het duurt wel een paar uur voordat het water warm genoeg is, maar kennelijk blijft het vuurtje wel branden, want de volgende ochtend kunnen we nog steeds een warme douche nemen. De Kookaburra's en de raven vliegen constant in de buurt sloom rond. Er is zelfs een liedje gemaakt voor de Kookaburra, The Kookaburra Song van Marion Sinclair uit 1932 en dat gaat zo:

Kookaburra sits on the old gum tree

merry, merry king of the bush is he

Laugh Kookaburra, laugh Kookaburra

Gay your life must be

De volgende ochtend springen er opeens drie Emu's de snelweg op, en in plaats van snel door te rennen, staan ze een beetje stom te dansen op de weg. Gekke kippen. De weg is schitterrend; de hele kust hier bestaat uit bijna een groot natuurgebied, verdeeld over een paar nationaal parken; het is heel groen, enorme reuzen-gum trees staan langs de weg, overal varens, en het is hier nat, veel rivieren, beekjes en meertjes. We stoppen even bij de vuurtoren van Leeuwin National Park, waar de twee oceanen elkaar ontmoeten (en waar de vissen gek van zouden worden, later hierover meer), maar vuurtorens zijn saai, we zijn moe, het is te warm, bla bla, en we moeten nog betalen ook, dat doen we dus niet, maar kijken wel aan de andere kant aan het strand, waar de zee diepgroen is (The Turquoise Coast zeggen de aussies) en het zand spierwit. Van hieruit is het weer richting het noorden, richting Perth, maar eerst moeten we door het wijngebied, overal wordt hier de druif vereerd en geteeld. Zelfs zoveel dat er in 2005 besloten werd om het overschot te gaan verkopen onder de naam ‘cleanskin', wat wil zeggen dat er geen brand op staat, maar alleen de soort wijn. Voor heel weinig geld kan je misschien wel een heel goede (oorspronkelijk dure) wijn kopen. Misschien onderwerp voor een mooi onderzoek, kijken of het aantal verslaafden is toegenomen. We maken een afslag om Margaret River te bezoeken, het Mekka van de wijnproductie en -consumptie om daarna daadwerkelijk een Winery te bezoeken: Howard Park Estate & Mad Fish Wines, (vernoemd naar het gek worden van de vissen door de twee oceaanstromen) . Bij de ingang staat een bord met de tekst: ‘Who's the skipper?', het aussie equivalent voor ‘wie is de bob?'. We kopen hier wat flessen omdat je dat schijnt te doen bij een winery (en Rens proeft en Rob niet, die is de skipper). Rob: 'waarom hebben ze geen coffery ofzo?'. Grappig genoeg komen we langs een weg met alleen maar religieuze camps: catholic youth camp is buur van the baptist youth camp en de buur daarvan is the united church family park en die heeft weer the christian brethren camp als buur. Tjonge, wel een hoop kampen voor de relijeugd.

Die nacht slapen we weer lekker ergens wild in het Tuart Forest National Park bij Ludlow in de buurt; we kunnen zo een stuk het bos inrijden en tussen de bomen en de massa's zantedeschia's zetten we het tentje op. Rob doet een geweldige ontdekking: er zijn zelfs nog groterebull ants! Deze zijn bijna 3 cm lang en je hoort ze bijna rondstappen. Heel fijn om te weten. Omdat er ook nog eens ongeveer 1 miljoen muggen op ons bloed jagen, gaan we vroeg naar bed. We zijn doodmoe van al dat rondgerij en besluiten de volgende dag om eigenlijk maar meteen door te rijden naar Perth, wat ook nog maar zo'n 2 uur verder ligt. We wilden langs de kust gaan om zo nog even wat mee te pakken van het uitzicht (en heeel misschien koffie in Fremantle!?), maar op een rare manier zitten we opeens op een heel andere snelweg. We nemen dan maar een afslag naar links, rijden, 'he wat apart' zo een woonwijk binnen, en 'he wat apart' zo een industrieterrein op en als we voor ons wat trucks zien rijden, willen we keren, en 'he wat apart' zitten we opeens vast in het zand en voordat we het weten staan we een uur later nog steeds te graven. Door het constante proberen om er uit te rijden, hebben we onszelf ongemerkt steeds dieper in het zand begraven. Het zand zit nu vast tegen de onderkant van de auto aan gedrukt, dus de wielen 'hangen' nu wat in de lucht. Dat betekent graven... we krijgen een schop van de werklui, zitten op onze knietjes zand weg te scheppen, en later liggen we op onze buiken om onder de auto al het zand weg te hakken. Waar komt al dat zand opeens vandaan?? Ongelofelijk! Binnen 5 minuten kan je leven behoorlijk veranderen. Uiteindelijk takelt een van de truckmeneren (type Onslow) ons uit de grote zandput waar ons autootje in is verdwenen en sleurt ons de weg weer op. Das fijn! We kunnen weer verder. Onder het zand, zweterig en hondsmoe karren we naar ‘huis', nog steeds met ongeloof over wat er net gebeurd is. ‘Alsof de duivel er mee speelt' zegt Rob altijd. Die koffie in Fremantle skippen we maar. Over een uitgewoonde auto gesproken... Wie o wie in Nederland wil zijn autootje aan twee betrouwbare bestuurders uitlenen?

Australie - The Red Centre

Na een kleine week aan de warme boezem van Lily en Grant besluiten we om door te gaan naar het noorden. De belofte van warme zonnige dagen en een bruin huidje! Here we come! We hobbelen over de Stuart Highway, vernoemd naar meneer Stuart, de eerste europeaan die van het zuiden naar het noorden trok; de snelweg volgt min of meer de tocht die hij heeft gemaakt (met behulp van Aboriginal gidsen die natuurlijk de route al prima kenden, hoe lastig kan het zijn). We stoppen bij de plaats Woomera en staan op een camping waar iemand een huwelijksfeestje heeft georganiseerd in een keet (ideetje Bart en Ronald?). Oh nee, dronken Aussies zijn niet ons idee van een rielekste avond, maar we kunnen nu gemakkelijk ons huisje (aka Car) verplaatsen en dat doen we dus. De volgende dag maakt Rob het interessante phenomeen ‘mateness’ mee (alle Australische mannen zijn automatisch lid van de organisatie MATE; ik ben jouw mate en jij bent mijn mate; mates always turn to eachother), als een vriendelijke Aussie een praatje maakt en welgemeend advies geeft over auto’s in het algemeen en reparaties aan een Holden in het bijzonder. Toevallig komt hij van Perth, waarschuwt voor het bezoeken van The Woolf Creek Crater (wat wel op ons verlanglijstje stond) omdat de weg er naartoe zo slecht is. En je wilt daar niet met panne in the dessert staan. Hij sluit af met: “ Let’s face it, it’s just a big fucking hole in the ground”.

Na Woomera volgt een lange weg (van Adelaide naar The Alice is bijna 1540 km) richting The Red Centre (wat een prachtige namen verzinnen die Australiers toch ook he!), via een reusachtig groot prohibited area-gebied (vanwege defensie begrepen we) waar we niet uit mogen stappen en ronddwalen (niet dat we daar behoefte aan hebben) naar Coober Pedy (wat we steevast verkeerd uitspreken als Koepur Piedie), een mijnstadje wat beroemd is om de ondergrondse huizen; waar we dus niks van zien. Wat we wel zien is een landschap dat geleidelijk aan veranderd van groene heuvels naar een steeds drogere woestijnachtige omgeving. De laatste wolken laten we in Woomera al achter en de temperatuur gaat omhoog. Jippie! No more rain! In de buurt van Glendambo bezoeken we kort de Salt Plains van Lake Hart, heel mooi, maar dit kennen we al van Bolivia en de Uyuni woestijn (we willen niet verwend klinken natuurlijk). Het land veranderd van groen, via geel, naar oranje. Hoe hoger we komen hoe meer de heuvels oranje kleuren en in de avondzon kleurt het zelfs knalrood. Onderweg komen we veel andere toeristen tegen, voornamelijk leden van de Grey Nomads beweging, net zoiets als de Canadese Snow Birds, zoeken de pensionado’s van Oz massaal het noorden op om de afschuwelijke barre omstandigheden van de strenge winter in het zuiden te ontvluchten. En er wordt hier naar elkaar gezwaaid: net als op het Veerse meer, zwaaien automobolisten naar elkaar. Fascinerend! Ergens heel leuk, maar ergens ook weer niet, want het geeft wel een druk om elke keer en op de weg te letten, en op het landschap en dan ook nog eens elke keer te moeten zwaaien als er iemand langskomt. En dan het schuldgevoel: ‘ohjee ik zwaaide niet (op tijd)’ of de woede: ‘hij zwaaide niet terug!’. Voor je het weet kom je in gewetensnood. Rens blijft stug terugzwaaien of er nu wel of niet teruggezwaaid wordt, maar Rob vertikt het na een tijdje, het landschap is sowieso interessanter.

We waren er al voor gewaarschuwd: roadkill en dat zien we nu voor het eerst; geknakte kangaroelijfjes liggen in de berm of midden op de weg. Zelf ontkomen we aan zo’n fatale ontmoeting, maar we rijden ook niet in dusk or dawn en dat zijn precies de tijdstippen dat de kangaroes gaan rondspringen. Grote borden aan de kant van de weg waarschuwen in het engels, duits en chinees voor dit gevaar. Er knalt wel een klein (waarschijnlijk heel zeldzaam en beschermd) vogeltje op onze voorruit, das al erg genoeg.

Opeens zien we in het landschap (golvende oranje zandheuvels met kleine groene boompjes) een grote rooie steenklomp opdoemen. Dat moet wel Uluru / Ayer’s Rock zijn denken we! Maar het blijkt een volkomen onbekende tafelberg te zijn, die vreemd genoeg niet bezocht kan worden of mag worden? Later zoeken we het op en lezen dat die Mount Conner heet. Hoe dan ook, we gaan voor Uluru en het Kata Tjuta National Park, de beroemde rooie stenen. Daarvoor moeten we eerst naar Erldunda op de Stuart Highway en dan 241 km naar links voordat we in Yulara zijn, het startpunt van het National Park. Onderweg krijgt onze auto weer kuren, hij start matig, we rijden niet meer snel, maar slakkerig en als klap op de vuurpijl gaat er een lampje branden: we associeren er driftig op los, wat het precies zou kunnen betekenen? Het symbooltje is erg abstract en hebben geen idee waar we nu voor gewaarschuwd worden. (oververhitting?). Als we in Curtin Springs aankomen wil de jongen-van-de-camping wel even onder de motorkap kijken (het symbooltje blijkt aan te geven dat er 'iets' mis is met de motor, maar wat dat weet het knulletje ook niet). Echt wijzer worden we er niet van, maar we besluiten wel om de volgende dag bij een mechanic in Yulara langs te gaan. In Curtin Springs slapen we op de free camping spot waar Gahla’s (roze-grijze papegaaien) rondkwetteren en een grote Emu rondstapt op zoek naar eten. De Emu is indrukwekkend groot, kijkt je op ooghoogte met enge oogjes aan, en zit opeens ook in onze motorkap te pikken. Dat zou er nog bij moeten komen. Rob jaagt de grote kip weg, maar later komt het beest weer aanzetten en kennelijk als dank voor onze pogingen om hem weg te jagen, schijt het beest in de buurt van onze auto een soort koeievlaai op ons pad. Fijn. Bedankt. Ons hard raken als we al emotioneel kwetsbaar zijn.

In Yulara kan de mechanic niet veel over de kuren van onze auto zeggen, iets waar we ook ietwat ongerust over worden. Dan maar door naar de rooie steentjes, nu we hier toch zijn. Uluru wordt door de oorspronkelijke bewoners het Anangu volk als een creatie gezien van de voorouderlijke wezens uit de droomtijd, de Tjukurpa. Rob vindt het wel gek dat je Anangu moet uitspreken als Arnungoe. Iemand heeft toch voor het eerst een westerse taal gebruikt om de Aboriginal talen neer te pennen, waarom het dan niet gelijk fooneetiesj opschrijven? En ook zo gek (hoewel een tikkie of the subject) is dat in een achteruitkijkspiegel staat: “objects in mirror are closer than they appear”. Waarom, zou je denken, maak je niet gelijk een spiegel die maakt dat objects wel precies zijn waar je ze ziet? Aboriginals lijken een beetje op Kaapverdianen / Cabo’s, dus we noemen hen Abo’s; sowieso schijnt de term aboriginals niet politiek correct te zijn, dus dat is bij deze mooi opgelost. Uluru is erg mooi, we doen op eigen houtje de ‘base-walk’, die kan je in 3 uur doen, maar wij doen er ruim 5 uur over om alles te bekijken. Van een afstand lijkt de rots redelijk vlak en mooi afgerond te zijn, maar van dichtbij bestaat de enorme rots uit allerlei vreemde scheuren, geulen en aparte formaties door erosie zo gevormd. De steen was oorspronkelijk een sedimentlaag, die geplooid is, uit de grond omhoog steekt en zo de kleine top vormt van een eigenlijk veel groter stuk gesteente. De oranje / buine / rode kleur komt door het ijzer wat er in zit en wat geoxideerd is. Onderweg komen we drie grappige senior Ozlanders tegen; de vrouw vraagt waar we allemaal geweest zijn. 'Have you been to this place, and that one?' en meestal is dat niet het geval. Mevrouw zegt dan steevast: 'No? Oooh that's a shame! You should definately do that!' Behalve als ze vraagt of we naar de Harbour Bridge in Sydney zijn geweest en jaaaah daar zijn we geweest! Mevrouw Oz zegt dan: 'Hm, that was allright, but it's not a loss if you hadn't'. Als we enthousiast willen wegrijden van de parkeerplaats bij Uluru, om de zonsondergang te gaan bekijken, start de auto niet meer. We proberen ook weer niet te vaak opnieuw te starten, want zelfs wij weten dat dan de accu kan leegraken. Uiteindelijk besluiten we om de RACQ in te schakelen; en hoewel de verbinding slecht is (we mogen in het cultureel centrum gelukkig ook even bellen) staat er binnen het uur dezelfde mechanic van Yulara voor onze neus met zijn towingtruck; net Puk van de Petteflat. Hij heet Tony, komt oorspronkelijk uit the UK en is zowel vol met grapjes en verhalen als vol met verbazing over onze auto. Als we op zijn verzoek de auto starten, doet ie het weer gewoon. Raar maar waar. Hij kijkt nog wat na, maar weet op veel van onze vragen (hoe kan dat nou weer??) eigenlijk ook geen antwoord. De volgende dag bezoeken we ook ‘The Olga’s’ een zustersteenformatie waar we een rondwandeling kunnen maken. Prachtig mooi gebied! Onderweg komen we een aantal groepen tegen die rondgeleid worden door stoere rangerjongens; soms is het echt jammer dat we niet kiezen voor een rondleiding.

Ondertussen noemen we onze auto niet meer ‘onze auto’, maar CC, oftewel Crappy Car. We worden er wel heel onrustig van. Elk moment denken we dat er weer iets misgaat en wanneer dan? en wat zou er precies aan de hand zijn? We brainstormen er op los, maar het blijft mechanics van de koude grond, want wat weten we er eigenlijk echt van? We kunnen wel wat redenen bedenken, maar wie zegt of dat het probleem of oplossing is? Ondertussen denken we constant aan CC, praten we constant over CC en filosoferen we een end in de rondte over CC. We dromen nu zelfs over CC (Rob droomt over een total breakdown in the middle of the dessert) en we slapen slecht door CC. Als we na een paar dagen wegrijden richting Alice Springs (bijna 450 km verder) besluiten we om in die stad de auto maar eens goed te laten nakijken; Tony gaf het advies om bij de originele Holden dealer een diagnostisch computer onderzoek te laten doen en dat lijkt ons wel wat. Meten is namelijk weten! En dan opeens valt de auto helemaal uit! We karren met 100 over de weg en opeens zegt Rens bescheiden dat hij geen gas meer kan geven! WTF!! De auto gaat steeds langzamer, we kunnen nog net de auto de berm inrijden en ergens veilig aan de kant van de weg staan. En dat is dat. Sta je dan met je goeie fatsoen. Er is hier uiteraard geen bereik dus we kunnen niemand bellen. Wat doe je dan? We zetten maar een bakkie koffie, als je toch ergens vaststaat, kan je dat het beste doen in stijl denken we. Als Rens het na een half uurtje weer eens probeert (Rob durft niet meer, hij voelt zich al gejinxt genoeg), doet de auto het opeens weer! Gekheid op een stokje. Maar een gegeven paard kijken wij niet in de bek, dus we proberen zo snel mogelijk in The Alice te komen.

Alice Springs is een vrij grote, drukke stad. We parkeren eerst maar bij de tourist info om te vragen waar de Holden dealer precies zit; hij schijnt Peter Kitell te heten en is vlak in de buurt. We fantaseren er op los, dat we vriendelijk ontvangen worden (misschien wel een kopje koffie er bij) en binnen no time onderzoeken ze de boel en repareren het in een vloek en een zucht. Wie weet zitten we over een uur alweer op de weg! Gek genoeg gaat het heel anders. We moeten overigens lang zoeken tussen alle flashy mechanic shops en car wash huisjes, en als we eindelijk in The Office van meneer Kitell staan worden we onvriendelijk te woord gestaan; het diagnostisch onderzoek met de computer kost ongeveer 230 dollar en duurt een paar uur (wat volgens ons helemaal niet zo lang hoeft te duren) en hij heeft pas over een paar dagen ruimte in zijn drukke schema, en dan komen er nog reparatie- en arbeidskosten bij. Tja, dan wordt het onderhand wel een gouden wagentje, dus dit doen we niet. We verlaten gelaten het marmeren spiegelpaleisje van Kittol. Dan bedenken we dat we nog een telefoonnummer hadden gekregen in Yulara van so called KC Mechanics in AS. We krijgen een man aan de lijn die zo plat aussietaal praat dat we hem niet kunnen verstaan. Sowieso komt hij niet al te snugger over want als we vragen welke kant van de stad we moeten zoeken (om het makkelijk te maken vraagt Rob of het noordelijk, dan wel zuidelijk dan wel elke andere windrichting is), maar de man blijft de straatnaam herhalen. Uiteindelijk vinden we het wel en de gemoedelijke mechanic daar wil er wel meteen naar kijken. Hij doet een computer onderzoekje (koppelt een apparaatje aan de auto-pc en kan dan zo aflezen wat er voor fouten worden aangegeven) wat binnen twee minuten is afgerond. Hij maakt onder de motorkap contactjes schoon en spuit er contactvloeistof op; daarna rijden we een rondje en opnieuw leest hij met het apparaatje ons computertje af: no more faults! En het rooie lampje is ook verdwenen! Maar dan de grap: de man vraagt ons dan 100 dollar voor zijn kunsten. We staan sprakeloos, vragen of hij een grapje maakt. Kennelijk daagt er ook bij hem iets want hij biedt dan snel een gehalveerde prijs aan. Wat een zakkewasser. We betalen 50 dollar en rijden weg, in ieder geval hebben we nu goede hoop dat de auto in orde is. Voor de goede orde bezoeken we nog een paar auto dealers om te vragen wat ze voor onze prachtige car (CC noemen we voor het gemak maar even niet) zouden willen betalen? Het hoogste bod komt uit op 1200 dollar, wel erg laag, dus dat doen we maar niet.

We staan op een camping met een vrolijke no worries mevrouw bij de receptie. Zij vindt ons wel leuk en ze print zo een paar A-viertjes uit met de tekst 'For Sale' en ons telefoonnummer er bij, die plakken we tegen de ruit van de auto. Je weet maar nooit wat de gek er voor geeft. We ontmoeten op de camping een vrolijke ex-alcoholico, twee zweedse jongens die door de woestijn fietsen en onze buren zijn een japans stel die in een piepklein autootje door Australie reizen op zoek naar geschikt werk. Hoe ze zich elke nacht in dat autootje weten op te vouwen om daar te slapen is een groot raadsel, maar het gebeurd wel. We bezoeken de volgende dag nog in de ochtend het Alice Springs Desert Park waarvan David Attenborough heeft gezegd dat dat het mooiste park is wat hij ooooit heeft gezien. Het park is leuk, zeker het nocturnol house waar we gekke buidelbeestjes zien rondspringen, maar om nou te zeggen dat dit het mooiste is wat wat we ooit gezien hebben? We wonen nog een birdshow bij waar een overenthousiaste ranger vogels voert en laat zien aan het publiek.

Vandaag is er ook een regatta aan de gang in de droge rivierbedding. Mensen maken een bootje, zagen de bodem er uit en rennen dan rond. We willen wel even gaan kijken, maar komen al snel de eerste dronken figuren tegen en besluiten om dan toch maar door te gaan. Ondertussen, geheel in stijl, geeft CC weer wat vreemde geluidjes, we hebben het idee dat de versnellingsbak niet helemaal meer goed werkt en in de loop van de volgende dagen wordt het geluid alleen maar sterker; het schuurt en het klopt en optrekken gaat moeizaam. Uiteraard, net wat we kunnen gebruiken!We zijn er helemaal klaar mee, elke keer als we een probleem hebben opgelost komt er een ander voor in de plaats. Op deze manier hebben we geen zin om nog helemaal naar Perth te moeten rijden. We zien bijna niets van de omgeving omdat we niet zomaar in the wild willen komen vast te staan. Net als we dat allemaal aan het overdenken en bespreken zijn, blijkt de auto na een ort supermarktbezoekje opeens niet meer in zijn reverse te kunnen! Ongelofelijk! Zomaar opeens houdt ie er mee op. En dan pas merken we hoe vaak je wel niet de reverse gebruikt. Soms wel lastig om rekening mee te houden; we mogen de auto natuurlijk niet zo neerzetten dat we niet meer weg kunnen komen; dat ontaard bijvoorbeeld in drie keer een rondje rijden over een postzegelbenzinestation om de auto reverse-proof neer te zetten. Vermoeiend.. Ergens boven Alice Springs bellen we Anton voor advies en omdat hij aangeeft onze auto wel te willen bekijken besluiten we terug te gaan naar Jimboomba. De komende dagen karren we zo snel mogelijk terug naar de oostkust, we houden ons hart vast; elk moment kan de auto helemaal doodgaan. Omdat ze toch langs de snelweg liggen bezoeken we in de buurt van Wauchope (spreek uit: Walk up) de Devil's Marbles, een prachtige maffe plek waar stenen door erosie zo gevormd zijn dat ze lijken op eieren, lukraak in het landschap achtergelaten; we zijn nog net op tijd voor de zonsondergang en de stenen worden ook hier in een schitterend mooi rood licht gezet.

Boven het onguur uitziende Tennant Creek, komen we bij de Three ways afslag richting het oosten en ergens daar naast de Barkly Highway slapen we op een heel mooie free camping zone. In de bomen zitten Laughing Kookaburrahs, ijsvogeltjes die op een gekke kakkelende manier 'lachen', het lijken wel apen! Binnen 4 dagen rijden we via Mount Isa (wat alweer in Queensland ligt, en alweer een half uurtje tijdsverschil) en de Landsborough Highway naar Jimboomba. De weg is superslecht, vol gaten in de weg, we wiebelen naar alle kanten en uiteraard hebben we ook een keiharde wind tegen. En top-of-the-pops is er om de zoveel kilometer roadwork aan de gang, wat voor ons betekent dat we langzamer moeten en we komen zoveel roadtrains en -trucks tegen dat we ergens een groot nest vermoeden. Aan de kant van de weg liggen, letterlijk om de 50 meter, kangaroelijken. Soms liggen ze midden op de weg met 20 aasgieren er bovenop. Hoewel we gehoord hebben dat ze scherp zicht hebben merken we er weinig van. Al zwalkend en toeterend proberen we de beesten te ontwijken. Die wil je niet tegen je ruit aan hebben. De lijkenlucht komt regelmatig binnenwaaien, het is echt heel erg. In Nederland zou zoiets niet kunnen, de dierenbescherming zou er bovenop zitten, maar hier is het kennelijk geaccepteerd als een fact of life. We hoorden wel dat er een apparaatje op de markt is dat een hoog geluid maakt wat de kangaroes zou verjagen, een zogenaamde RooShoo. Maar of men gebruikt het hier niet of het apparaatje werkt niet. We herdopen de Landsborough Highway in The Death Road. Wij zijn echter ook niet onschuldig, omdat we nu ook 's avonds rijden killen we met onze moordcar zeker wel een paar miljoen motjes.

Onderweg zien we de eerste Baobab bomen, die zouden eigenlijk alleen in het noordwesten groeien, maar hier doen ze het ook goed. Dat en ons dagelijks kopje koffie is het hoogtepunt van de dag, die verder bestaat uit doorrijden. Het landschap veranderd subtiel, het wordt langzaamaan steeds bossiger, veel prachtige gumtrees langs de weg en bloeiende acacia boompjes, het lijkt een beetje op een uitgestrekt Veluwegebied. We rijden door een gebergte-zonder-naam, maar zeker zo mooi als de Blue Mountains.

De laatste dag rijden we ongeveer 11 uur (ook omdat we maar geen resting area meer tegenkomen) en komen we rond 10 uur 's avonds aan in Jimboomba. We parkeren de auto in de tuin van Gerrit en Ann en de volgende ochtend worden we gewekt door een verkouden doch stralende Gerrit, waar we koffie met koekjes van krijgen. Hoera!

Australie - The Great Ocean Road

Het kost wat moeite om Melbourne te verlaten. We blijven een tijd achter een tram aanrijden, dat gaat niet snel, en als we besluiten om een andere, parallelle route te rijden (die later helemaal niet parallel blijkt te lopen) verdwalen we een beetje. Maar dat komt natuurlijk omdat Melbourne zo’n vreselijk ingewikkelde stad is, niet omdat we geen kaart kunnen lezen. Dat we er een klein uurtje later achter komen dat Rob zijn jas is vergeten mee te nemen van de kapstok van Joanneke draagt ook niet bij aan een spoedig verloop. Maar uiteindelijk vinden we toch de uitgang en rijden we over de Princess Highway richting Geelong (wat we verder niet bezoeken) en richting Torquay, het kuststadje wat officieel het begin is van de Grote Oceaan Route. De volgende dagen rijden we langs deze beroemde kust; de weg is mooi geasfalteerd, ook erg mooi gelegen soms pal aan de ruige kust, kronkelig en op en neer; we rijden door de bossen van The Otway National Park en we passeren kleine baaitjes, mooie witte stranden, en prachtige roodgekleurde kliffen. We kamperen meestal op een ‘free spot’, natuurlijk omdat het free is, maar ook omdat dat meestal in een Nationaal Park is, en daardoor vaak heel mooi gelegen is. Soms kamperen we juist wel op een camping om onze lijfjes te boenen en het koppie te scheren want we willen natuurlijk wel fris en fruiting blijven rondrijden. Op een zo’n camping worden we in de keuken overvallen door een schreeuwerige groep chinezen die kennelijk niet gewend zijn om te delen, want zodra ze binnen komen is de keuken van hun (en dat is natuurlijk niet zo, want de keuken is al van Rob en Rens) ; Rob moet opnieuw zijn vaardigheden als verpleegkundige psychiatrie in de strijd werpen om ze van het lijf te houden. Maar in een pannetje roeren met twee chinese bodyguards is niet zo rielext als het misschien klinkt. We bezoeken Lorne (waar we ergens achteraf in de bossen slapen; karren langs de Apollo Bay en rond Port Campbell zien we ‘the twelve apostles’ (waar er nu nog maar een stuk of 8 van zijn, de rest is ingestort), ‘the Arch’ en ‘the London Bridge’ (waar er ooit twee bruggen stonden is ook hier er vrij recent eentje ingestort, dus nu is er nog maar 1) en Peterborough, waar na the bay of islands de weg weer landinwaarts gaat en waar wat ons betreft de grote oceaanroute wel ophoudt (hoewel dat officieel pas in Warrnambool is). We eindigen met ‘koffie in Port Fairy’ een klein kustplaatsje met een grote pier en veel meeuwen (en een oud ierse settlement, sowieso kom je vaak ierse plaatsnamen tegen, zelfs Dublin is vernoemd) . Toch wel mooi: twee clubbertjes uit Queensland, rusten even uit in Port Fairy aan the Princess Highway; dat kan je toch niet verzinnen!

‘s Ochtends worden we meestal rond 7 uur wakker, ontbijten dan met koffie en broodjes (Rens kan alstie wil een lekker ontbijtje maken) en meestal zijn we dan rond 9 uur wel weer on the road; ‘s avonds liggen we vaak al om 7 a 8 uur op bed, de zon is dan toch onder en ook in dit gebied klaart het weer niet op; het is koud en druilerig, we mogen in onze handjes knijpen als de zon goed doorbreekt. De laatste dagen klettert de regen tegen de raampjes en als we de 12 apostels bezoeken breekt er zelfs een noodweer los. Maar goed, positief blijven denken! Ook dat is best mooi om te zien; de golven slaan woest tegen de kust aan en de golven verstuiven in de wind en op een of andere manier weten we net tussen de buiien door van de ene bezienswaardigheid naar de andere te rennen. Zo komen we ook gelijk aan onze beweging, een echte win win situatie dus. Van Joanneke begrijpen we dat het weer in Melbourne sinds ons vertrek behoorlijk is opgeknapt; dat is heeeel fijn voor Joanneke! Bedankt voor het goede nieuws.. Onderweg draaien we muziekjes op de Samsung van Rens; heel toepasselijk draaien we Sia en Brooke Fraser, maar helaas voor Rob ook Tori Amos. Rens zing t wat af, zo kan hij al zijn energie een beetje kwijt, en toegeven, wat een gouden keeltje!

Na Port Fairy rijden we lekker door naar Portland. Van Portland weten we niet veel meer, behalve dan dat we daar in de buurt onze eerste autopech hadden. Rens had al eerder het idee dat de auto wat langzamer met optrekken was en soms wat zwaar klonk. Rob had niks in de gaten; een auto is er om te rijden en dat deed ie, meer wil je niet weten. Maar toen we de tank hadden volgegooid en wilden wegrijden, deed de auto niks meer. Zitten we elkaar even wat gek aan te kijken (Dit kan niet waar zijn!) maar als de auto na een paar keer proberen nog niet weg wil rijden, besluiten we om de car maar aan de kant te duwen; we vragen een jongen om te helpen en wat blijkt, hij is heel toevallig een mechanic en heel toevallig is er om de hoek zijn werkplaats en jahoor hij wil er wel even naar kijken. Een geluk bij een ongeluk! We mogen van hem de stad in en in de middag terugkomen, dan blijkt dat de ‘fuelpump’ kapot was en het filter was helemaal verstopt, die heeft Jack the mechanic vervangen en we hoeven maar 200 dollar te betalen (tel uit je winst..). Na deze reparatie gaat de auto als een speer; we knallen over de snelweg heen, we vliegen bijna. Het is niet normaal meer; later blijkt ook dat het niet normaal is inderdaad (later meer over pech). Maar goed, toen dachten we nog, hadden we maar eerder de fuelpump laten vervangen! Hiervoor hadden we zelfs geen weet van zijn bestaan. Kun je nagaan. Liefde op het eerste gezicht.

We komen aan bij Nelson, een plaatsje aan de kust en het laatste stadje voordat we de grens over gaan, van Victoria naar South Australie. Ze hebben zelfs een tijdsverschil van een half uur terug. Alsof je een ander land inrijdt. We hadden al eerder een soort gidsje gekregen; ‘The Traveller’s Guide to Australia’s Interstate Quarantine’ met een heel makkelijk (na een uur turen) overzicht van welke producten je wel en welke je niet over de grens mag meenemen. Zo moeten we al ons fruit opeten of weggooien. Kool mag ook niet (dag chinese kool!) en honing ook niet (dat hebben we gelukkig niet) en nog wat andere dingen, maar goed we nemen geen cattle mee in de auto en we hebben ook geen soil op de achterbank, daar komen we goed mee weg. We zijn twee keer door een ‘fruitfly free zone’ gereden en ook dan moet het fruit er uit. We snappen dat helemaal, maar het maakt het er inkooptechnisch niet veel makkelijker op. In Nelson kamperen we ergens aan een creek met een paar oude boothuisjes; Rens breekt in bij een huisje wat niet op slot is en Rob vindt de aan/uit knop van de elektriciteit en Rens kan zo weer zijn telefoon opladen (die Rob dan ook weer kan gebruiken voor facebook enzo). De volgende dag hebben we wel het idee dat de auto niet meer zo snel gaat als gister en hij klinkt ook ‘anders’, maar definieer maar eens ‘anders’. Na onze eerste pech zijn we toch wat meer autogericht geworden (of bezorgd, het is maar hoe je het bekijkt).

Hoe dan ook op naar Adelaide! We hadden al eerder geprobeerd te couchsurfen in Sydney, maar niemand hield van ons daar, maar via Sarah en Alice krijgen we een adresje van vrienden (Lily en Grant) die aan couchsurfen doen en ons wel willen opvangen. Dus via Mount Gambier; Millicent en Robe (leuk he!?) via de kustroute rijden we, de goden zij dank, zonder problemen naar Adelaide. Onderweg maken we nog een wandeling naar een van de stranden van het Coorong National Park waar we even met de voeten in het koude water gaan. Dat was ook gelijk een van de mooiste dagen, zo na de storm en voor de kou en regen van Adelaide. In Adelaide zoeken we het huis van Lily en Grant; zij wonen ergens in het noorden van de stad en na Melbourne is Adelaide een oase van duidelijkheid; we vinden hun huis zonder problemen. Het valt ons wel op dat de stad een stuk drukker is dan Sydney en Melba. We zien verder niet veel van de stad, want na onze pech en het ‘andere geluid’ dat de auto maakt, hebben we besloten dat we even gaan buurten bij een mechanic met verstand van zaken. En die vinden we (op aanraden van Lily) aan de bezienswaardige South road (een lange snelweg met alleen maar industrie en heul veul verkeer) in de heel pittoreske Maxxis-mechanic shop (op de hoek, lekker ingewikkeld om er naar toe te rijden) in de persoon van Sean Helbers (hij heeft een Nederlandse vader, maar is zelf zo australisch als bier). Sean besteedt uiteindelijk een paar dagen aan het sleutelen aan onze auto. De exhaust (uitlaat) is weggeroest tot een onherkenbaar stuk metaal; alle fluids zijn zwart en aan vervanging toe en hij vindt nog wat kleine versleten dingetjes. Wij besteden dus ook een paar dagen in de Maxxis shop; we drinken koffie in de Tebarthon aan de overkant en lezen over de Floods die af en toe Australie teisteren. Sean heeft gouden handjes; hij gaat zelfs met ons mee op een testrit omdat we nog steeds twijfelen aan het zware geluid dat de auto nu maakt. Sean verzekerd ons dat dit juist het normale geluid is; we moeten dus opeens weer wennen aan een, in weze, ander wagentje. Gelukkig wel een verbeterd wagentje en we hobbelen weer lekker rond. Het heeft ons bij elkaar wel zo’n 700 dollar gekost, maar nu zijn we wel zeker van een pittig karretje, klaar voor de reis naar het noorden. We kopen bij de Supercheap (heeerlijk naam!) vier geinige fleece dekentjes tegen de nachtelijke kou in het noorden.

Lily en Grant zijn super; Lily (I need my cheese!) is erg grappig en lief (en aangezien ze ook antropologe is, is dat niet verwonderlijk); Grant is journalist, woonde eerst in Melbourne, maar nu, door Lily, noodgedwongen in Adelaide . Het leven kan zo tegenzitten. Ze hebben ook een kat, Espionage, oftewel Espi, die geheel tegennatuurlijk ons komt opzoeken en hele avonden onder het dekentje op schoot komt liggen. Lily vraagt of we emotionele problemen hebben, want dan komt Espi kennelijk wel aan huis. Wij: emotionele problemen? Nou, heb je ff! We doen hier verder niet zoveel, we genieten van het binnen zijn (we hebben ook een eigen kamertje gekregen), lezen onze boeken van Karin Slaughter (hoeveel moorden heb jij al?) en aaien Espi. Grant kan lekker koken en dat waarderen we, hoewel wij dat ook kunnen en Grant onze broccolischotel voorzetten (met dank aan topchef Bart). We zijn ook nog eens door een bevriend stel van hun uitgenodigd om te komen eten, dus zo zitten we op een avond bij Philip en Hugh (hoe spreek je dat uit? Hug of Huge?) en hun andere gasten; we krijgen een 3 gangen diner en een optreden van de twee: Hugh vertelt en zingt over het gevaarlijke, en relatief onbekende, beest de wilde Banyip (Philip is geheel onherkenbaar verkleed als een Banyip) en wij zingen Oelalala mee. Weer eens wat anders dan bij een mechanic zitten.

En toen was het tijd om het noorden te bezoeken!

Australie - op weg naar Melbourne

Australie. Het vijfde continent, land van de Aboriginals met hun songlines, of dreamtracks van de Tjukurpa oftewel de Dreamtime, een beeld van de werkelijkheid, van het verleden en het heden en hoe de wereld is ontstaan. (www.wikipedia.org/wiki/Dreamtime). Australie heeft in geologisch opzicht de oudste landschappen ter wereld (tot 3 miljard jaar oud) en is na zoveel tijd en erosie, een vrij vlak en relatief onvruchtbaar land geworden. Het is ook het land van de 'G'day mate' en de 'No worries'-mensen en elk schoolkind leert het volgende gedicht:

I love a sunburnt country, a land of sweeping plains,

of ragged mountain ranges, of drought and flooding rains,

I love her far horizons, I love her jewel sea,

her beauty and her terror - the wide brown land for me.

(Dorothea MacKellar)

Maar goed, op weg naar Melbourne. Nu we onze Holden hebben zijn we vrij om te gaan en staan waar we willen. We karren lekker door richting Sydney: het plan is om de kust te volgen, via Sydney door naar Melbourne. We hebben van allerlei mensen tips gekregen om dit en dat te bezoeken, maar helaas zit het weer een tikkie tegen; slagregens en kou, er is zelfs een moment dat we denken dat er een enorme bosbrand is, maar dat blijkt een mistwolk te zijn. Wat is er gebeurd met het Australie van de Flying Doctors? We horen later van een winkelbedienmeisje dat dit de koudste winter is sinds tijden; just our luck! Voordat we echt op pad gaan, kopen we in de K-mart ook twee kampingstoeltjes (belachelijk goedkoop! heel verrassend) en gaan we naar de autobarn om een nieuwe 'strut' te kopen voor de achterlaadklep; de beide struts die er nu zitten werken namelijk niet meer ok en de klep valt gelijk weer naar beneden. Gary had ons een houten stok gegeven om de klep open te houden, maar we bedenken dat we waarschijnlijk wel heel vaak gebruik gaan maken van de achterklep, dus daar moet natuurlijk een nieuwe komen. Uiteraard krijgen we van de winkeljongen eerst de verkeerde mee, dus de volgende dag staan we alweer op de stoep; gelukkig zit het ding er zo op en doet het ook nog eens prima. We kopen ook gelijk een mobile douche (met dank aan Hiske en Gaby voor de tip) en een koelbox. We voelen ons erg georganiseerd en klaar voor de reis.

We doen af en toe een strandje aan, doen een plasje (en Rens doet ook een poepje, Rob poept niet) en maken koffie op ons nieuwe gastoestelletje en verder glijdt het australische landschap langs de autoraampjes. Veel heuvels, heeel veel gum trees (oftewel eucalyptusbomen) en een soort brem wat overal bloeit. We slaan Byron Bay (een must-see zo was ons verteld) over omdat het zo hard regent dat het geen zin heeft om iets te gaan bekijken met dit rotweer en we niet gekleed zijn op 'nat'; sowieso zullen de surfdudes niet met dit weer over het strand rennen, ook een reden om door te rijden.

Onze eerste echte stop voor de nacht is Brunswick Heads, een mooi kustplaatsje, af en toe laat de zon zich zien, maar niet erg overtuigend. We koken ons potje in het toiletgebouw, omdat het zo hard waait en weten een lekkere thaise maaltijd te maken. Maar dan begint het echte werk, want na de afwas moeten we nog een slaapplek zien te vinden. Overal in Australie heb je (kennelijk) kampeerplekken, met toiletten, picknicktafels en zelfs bbq tafels met een gasknop die je mag gebuiken, maar nergens mag je zomaar kamperen! Maar goed, waarom betalen voor een slaapplekje als je gewoon in de auto kunt slapen? Goeie vraag! Wij zoeken dus ergens een mooi plekkie in het dorp op, zodat we niet opvallen (want je krijgt geheid een boete als je wordt gesnapt) en parkeren na wat rondrijden ons autootje in een straatje waar het lekker donker is. Het enige nadeel is wel dat het verschuiven van spullen en het opblazen van de matjes elke keer wel kan opvallen (hoewel de enkele voorbijganger absoluut niet gek opkijkt) en dat geeft een klein beetje een klandestien gevoel, alsof je een illegaal bent op de vlucht. Maar als we dan eenmaal liggen dan is het gezellig warm en de ruimte in de auto is groter dan in onze tent, dus dat scheelt ook al. 's Ochtends worden we vroeg wakker van vogels, met name van de vogel die Rob de 'synthesizer bird' noemt, omdat die een heel raar soort elektronisch geluidje maakt (en officieel de magpie bird heet). We verhuizen alle spullen weer en binnen tien minuten rijden we dan het straatje weer uit. Rens vindt het een beetje armoedig, maar na 6 maanden Zuid-Amerika is niks meer te gek. En we besparen op deze manier toch algauw zo'n 60 tot 80 dollar per dag; dat kunnen we beter besteden aan benzine, dat toch ook al duur genoeg is (192 dollarcent per liter). Elke dag leggen we ongeveer 600 tot 800 km af en dan is de tank weer leeg.

We besluiten om via het Yengo-nationaal park in het binnenland te gaan. Het blijft regenen, en om dan op het strand rond te hangen is ook niks. We denken dat het binnenland wel droger zal zijn. Niet dat dat waar blijkt te zijn (onze ruitenwissers maken overuren) maar het is een goede keuze: het gebied is erg ruig, met gum tree bossen en kliffen en gorges; het lijkt soms net een computerspelletje, constant het stuur omgooien om alle scherpe bochten te nemen, en het is erg mooi! Gelukkig is de australische overheid heel kwistig met (waarschuwings)borden, zodat we om de zoveel meter worden gewaarschuwd voor een onveilige scherpe bocht of een waanzinnig gevaarlijke helling. Hoe we dit toch weer moeten overleven? Sowieso word je doodgegooid met borden, aanwijzingen en vermaningen:

Op nummer 1 staat zeker wel: 'Roadwork Ahead' (wat altijd betekent dat we langzamer moeten rijden); 'Reduce Speed'; 'No stopping and nu U-turn'; 'Please don't litter highways' (altijd een overbodige waarschuwing, mensen gooien toch wel afval neer); 'Road subject to flood' (met naast de weg dan een hoogte/dieptemeter die tot 2 meter gaat); 'Speed camera's in use. How fast are you going now?' en het sinistere: 'Our camera's are watching you. Anytime. Anywhere'. Dat klinkt lief en vrolijk, maar is waarschijnlijk niet zo bedoeld. En gek genoeg zijn er borden voor fietsers, die we overigens nooit zien langs de snelweg, misschien maar goed ook, wie is er zo gek om daar te gaan fietsen?: 'Cross with care' (ook zo'n overbodige aanwijzing); en dan zijn er nog de borden waar mooie rijmpjes op staan, zoals: 'Brake the drive, stay alive'; 'Only sleep cures fatigue' en de mooie haiku: 'Rest. Revive. Survive' en de wat hardere teksten, zoals: 'A microsleep can kill in seconds'. Meestal hebben we het gewoon te druk met rijden en kijken naar het landschap om alle borden te lezen en sowieso kennen we na twee dagen alle borden al. Maar dan ontdekt Rens de cruise control. Nu hoeven we alleen maar te sturen en naar buiten te kijken, we karren zeer scherp op de km-per-uur. We worden er zielsgelukkig van! Hoera voor onze kroeskontrol!

We besluiten om ook in het Yengo park te slapen, we stoppen bij een soort road-cafe waar Kim de scepter zwaait over hele goeie koffie en allerlei soorten 'pies'. Het parkeerterrein is groot en is gelijk ook een kampeergrond, we zetten onze auto onder een gum tree en testen de koffie op kwaliteit: 'It's a dirty job, but someone has to do it'. Kim blijkt een leuke vrouw, heeft in een vroeger leven met de rockband INXS over de wereld getourd. Ze komt ons nog halen om te kijken naar 'haar' kangaroes en wallaby's die ze kennelijk elke dag voert en waar we dus vlakbij kunnen staan. Heel bijzonder; ondertussen weten we ook dat er 51 soorten kangaroes zijn, van dwergformaat tot reuzen die tot 2 meter hoog komen (handig tijdens een flood denken we dan). Kim verteld over een vrouw die zo'n grote kangaroe als vriendje had en die zo gewend was aan haar dat hij zijn voorpoten op haar schouders legde, tot een keer hij schrok van iets en met zijn klauwen haar hele lijf openscheurde. Bokito rivisited. Dankjewel Kim voor dit heerlijke inspirerende verhaal. De volgende dag rijden we naar de Blue Mountains, naar het stadje Katoomba, uitvalsbasis voor wandelingen en toeristische hotspot; dat is ook zo'n nostalgische plek voor Rens die er vroeger een paar keer is geweest. Helaas zien we niks van de blauwe bergjes, want het regent en als we toch even naar een uitkijkpunt gaan kijken, blijkt er een muur van mist te hangen. Als we later in Katoomba in de 'Common ground cafe' (op aanraden van Alice en Sarah) aan de koffie zitten, komt deze mistmuur ook door de straten aanzetten. Gelukkig brandt binnen de haard en is er genoeg te zien. Het blijkt een soort alternatieve geitewollensokkencafe te zijn. Er draait een cd met keltische fluitmuziek, waar we na een uur wel een beetje kriebelig van worden. Rob verwacht elk moment een harpsolo, maar helaas (of gelukkig maar?) blijft het bij fluitspel. De koffie is wel goed en dat is belangrijk. Het blijft nat en koud: 's avonds besluiten we dan maar weer thai te eten. Idioot genoeg moet je voor de rijst apart betalen, dat is overal zo en we vergeten het elke keer. Denk je een redelijk goedkope maaltijd te krijgen, komt er nog 5 dollar bij voor rijst. Wat een rip-off! Uiteraard gaan we niet in discussie, we schrijven wel een brief naar het ministerie.

Voor de nacht zoeken we weer een geschikt plekje in een buitenwijk van Katoomba en nemen ons voor om heel vroeg op te staan en dat loont: als we de volgende ochtend supervroeg bij het uitkijkpunt staan te kouwkleumen zien we de eerste zonnestralen 'The Three Sisters' verlichten en langzaam wordt het dal en de omliggende heuvels in een mooi licht gezet. Sowieso blijft het heel die dag mooi weer en nadat we ons hebben opgefrist in het plaatselijke zwembad (met een heerlijk bad in het hete borrel-sauna gebeuren, waar we later achterkomen dat we extra voor hadden moeten betalen) bezoeken we nog wat andere uitkijkpunten; de hele stad Katoomba ligt tegen de rand van een klif aan waar de drie zusters ook onderdeel van zijn, dus als je een beetje rondkart heb je zo allemaal mooie uitzichtpunten. Vanuit Katoomba rijden we langs Sydney, langs Canberra, over de Hume-highway (nr 31), via Albury richting Melbourne. We slapen in Holbrook, een suf stadje met niks, maar wel veel vrachtverkeer. En gelukkig een mooi resting area waar we goed kunnen koken (opnieuw thais, heel vervelend) en na enig gezoek vinden we toch een mooie slaapplek. De straten zijn namelijk erg breed en de meeste mensen hebben hun auto's op hun eigen drive-way gezet, en we willen natuurlijk niet opvallen. Armoedig of avontuurlijk, wie weet, maar we slapen wel lekker!

In Melbourne hebben we even moeite om het huis van Joanneke en Cam te vinden, op de kaart worden wijken aangegeven (en we zoeken Box Hill), maar op de high-ways zelf staan de zijwegen genoemd. Dus geen idee waar we nu eigenlijk zijn. Postduif als Rob is heeft hij een goed idee waar Box Hill moet zijn, in de verte zie je de indrukwekkende city liggen als referentiepunt, en na 1 verkeerde afslag vinden we het huis eigenlijk heel snel. Joanneke ' birdnerd' heeft taart gebakken, Cam heeft een enorme krullenkop gekregen en Luka ('Ik wil een spelletje spelen!') en Maya ('yeaheh' en 'Nohw') zijn weer een stukje ouder geworden. We blijven een week, bezoeken de stad met het openbaar vervoer (de metro vertrekt vanuit het chinese / aziatische winkelcentrum in de buurt, men koopt een reispas en men stapt in een van de ruime metrocoupe's en voor men het weet komt de city al langs de raampjes glijden). We bezoeken eerst een museum met waanzinnig mooie Aboriginal 'kunst', nemen dan de tram naar de beroemde Brunswick street: het is een beetje amsterdams, heel alternatief en veel vintagewinkeltjes en koffietentjes en kunst en craft plekjes. We eten daar in de beroemde Vegy Bar; alles daar is vegetarisch of veganistisch, dus Rob hoeft zich een keer geen zorgen te maken. Vegy Heaven! Later in de week gaan we met Joanneke en Maya (die de meeste tijd heerlijk in de buggy ligt te slapen) naar de Botanic Gardens (die enorm uitgestrekt en met de meest wonderlijke bomen en planten begroeit is zijn, wel eens een Fagara Davyi oftewel een Spike Tree van dichtbij gezien?) en bezoeken we nog de ACMI, het Australian Centre for the Moving Image op het Federation Square (www.acmi.net.au), een groot en superinteressant museum over het begin van de film en internet en de ontwikkeling daar van sindsdien. Op aanraden van J&C rijden we naar de Dandenong ranges, een nationaal park / heuvelgebied oostelijk van en in de stad; het blijkt erg koud en bewolkt te zijn en de paden zijn gemaakt van blubber (en bedankt J&C! :-) Je wordt doodgegooid met kaartjes, folders en uitleg, maar als je bij het bos zelf komt is er niks aangegeven. Dat is wel heel erg zuid-amerikaans! Maar we zijn niet kapot te krijgen, zoeken onze eigen weg wel: het bos is supermooi, met grote boomvarens (Cyathea's) en torenhoge gum trees (zilverwitte stammen waar de bast van afschilferd), en als af en toe de zon doorbreekt dan valt er mooi gefilterd licht door de bladeren, heel erg 'godin Fa' allemaal.

De rest van de tijd besteden we met het schoonmaken van de auto. In zijn alomvattende wijsheid heeft Rens de ramen droog- en schoongemaakt met wc-papier en tot onzer beide schrik blijft wc-papier kennelijk als een onvernietigbare (is dit een woord?) cellulosefilm op de ramen geplakt. We maken schoon, en we maken nog een keer schoon, we boenen ons het apelazerus en gooien zelfs chemische schoonmaakmiddelen in de strijd. Maar dan heb je ook wat. Spierpijn en schone raampjes. We kopen wat eten in en nog een kampeertafeltje zodat we ook in de boesj-boesj ons prakkie kunnen maken. Onze auto wordt steeds meer een huisje! Maar helaas ook een zwaarder huisje. De vloek van 'de spullen'. We drinken koffie bij Evan die een mooie plek heeft gemaakt in het winkelcentrum Doncaster; sjoppen voor een nieuwe spijkerbroek voor Rens (Rob: 'deze spijkerbroek doet wonderen voor je kont!') en een kekke bloes voor Rob, zodat hij wat heeft aan te trekken voor het huwelijk van Bart & Ronald. We kijken naar de dvd 'Kenny' en 'The Castle', beide uber-australische films, die je als geinteresseerde australieganger kennelijk gezien moet hebben. En we zien nog wat afleveringen van '30 minuten' van Arjan Ederveen samen met Joanneke; lekker hollandsch! 'Daarom'

Ons plan voor de komende periode is 'The Great Ocean Road', de slingerweg die langs de kust loopt en Melbourne met Adelaide verbindt, dan op naar het noorden, de warmte en de zon, naar Alice Springs (Uluru) en dan via Darwin naar het westen (de Kimberley's) en afzakken naar Perth, naar Esther. We zien wel hoe het loopt :-)

Australia - Sydney, Jimboomba en Beaudesert

Maar eerst nog een stukje Santiago. We zeggen bye byetegen Alice en Sarah, de australische meiden en nemen de metro naar een halte waar wede 'speciale'vliegveldbus kunnen nemen. Onderweg heeft Rens weer mot met een chileense die lekker tegen hem is gaan aanstaan, zodat ze niet omvalt als er een bocht genomen wordt, maar in plaats daarvan lekker tegen Renswegzakt. Hoe dan ook we komen mooi op tijd aan op het vliegveld, maar als we de tassen op de loopband leggen zegt het schattige baliemeisje dat er iets niet klopt. Ojee, wat nu weer? Rob zegt altijd: 'Ziejenouwel, het kan ook nooit goed gaan, het ismijn karma en de duivel speelt er mee' en dat soort uitspraken, maar deze zijn wel favoriet (In bus en trein bijvoorbeeld, komt het schreeuw-, diarree- en kotsbabytje ALTIJD voor, achter of naast ons zitten).Het blijkt dat er voor Australie een visum nodig is en dat hebben we niet. 'Thecomputer says no'; de vluchtwordt door het systeem geblokkeerd vanwege het gebrek aan een visum. Maar het meisje zegt dat dat gek is want europeanen hebben geen visum nodig. Wij weten natuurlijk van niks (en Rens-de-grote-Australie-kenner zoals Rob hem noemt wast zijn handen in onschuld)en hopen maar dat de computer yes gaat sayen. Hetstralende meisje (ook wel verfrissendin Chili) haalt er een hoop collegameisjes bij die ook allemaalintens naar het scherm staren en ook herhalen dat het allemaal wel goed komt. Nou, niet dus. We staan er bijna 2 uur aan de balie totdat het meisje eindelijk de ambassade in Australie belt, danneerlegt en met een zoet stemmetje zegt dat er toch een visum nodig is, maar dan is het al te laat om een visum te regelen.We besluiten om dan maar de vlucht naar Auckland te nemen en van daar uit te kijken hoe we een en ander kunnen regelen. Rob wil in geen geval nog een minuut langer in Santiago blijven en sowieso valt er waarschijnlijk in Nieuw-Zeeland meer te regelen dan in Chililand. De vlucht duurt lang en vanwege de datumgrens vliegen we zo van zaterdag, maandag in en verliezen we zondag! Wat een maffe wereld.

In Auckland moeten we eerst uitgebreid door de douane; de tassen worden doorzocht, zelfs de tent wordt uitgebreid geinspecteerd en we moeten onze bergwandelschoenen laten zienof die wel schoon genoeg zijn (allemaal op min of meer eigen verzoek, je hoeft het nietaan te geven op een formuliertje, maar doe je dat niet dan staan er enorme boetes te wachten). We hebben ook een paar kilo aan stenen uit de Atacamawoestijn meegesjouwd en die worden ook aan inspectie onderworpen. Alles gaat gelukkig wel op een vriendelijke en rustige manier.Het is ook allemaal voor de goede zaak, we worden goedgekeurd, mogen alles houdenen voor we het weten staan we voor de balie van Qantas (de Australische vliegmaatschappij die ons naar Sydney moet brengen) waar de geinige dames 'hi dear'en 'sure love' tegen ons zeggen. Binnen 5 minuten regelt het Qantasmeisje een visum voor ons (en in Santiago kon dat niet, natuurlijk..).Toch kost het gedoe met LAN (de Chileense vliegmaatschappij) nog een hoop tijd en uiteindelijk staan we toch nog zo'n 6 uur op het vliegveld te wachten totdat ze alles weer in orde hebben gebracht, want in Santiago hebben ze voor de goede orde ook maar gelijk onze vlucht naar Sydney gecanceld. Maar we hebben het er graag voor over. Later horen we van een van de 'hi there dear-dames' dat het kantoor in Santiago vandaag gesloten was (want daar hadden ze nog wel gewoon de zondag..) en dat ze behoorlijk de druk hebben moeten opvoeren. Zo blij dat we niet in Santiago zijn gebleven, stelletje incompetenten daar...

Maar dan zitten we opeens in een Qantasvliegtuig met een vrolijke easy-going grapjesmakende bemaning waar we ons erg thuis voelen. Het beloofde land begint nu al! Jeeej :-) We landen in Sydney, het voelt al gelijk anders, de lucht is warm maar wel prettig fris, er groeien palmbomen in de berm en de stoepen zijn superschoon. We kiezen een hostel, waar we ook meteen met de keiharde waarheid geconfronteerd worden: we zijn weer in een westers land en dat heeft westerse prijzen. We betalen 60 dollar voor een gammel rotbedop een dorm! Volgens ons is dat zelfs in Nederland goekoper. En zo gek, want de meeste 'klanten' zijn toch jonge backpackers die natuurlijk helemaal geen geld te besteden hebben. De volgende ochtend wordt Rob al erg vroeg wakker vanwege de jetlag en loopt wat rond in de buurt Woolloomooloo(heerlijk he die aboriginal namen, zeg maar eens een paar keer hardop woeloemoeloe!) en vindt al snel een ander hostel (Backpackers Australia), een stuk goedkoper en iets mooier en nog met gratis wiefie ook! Als we daar al niet blij van worden, dan is het wel van onze kamergenoot, Iktjae, een rustige, superbeleefde koreaanse jongen. Alles wat we zeggen neemt hij ademloos in zich op, heel begrijpelijk natuurlijk, maar wel fijn dat het eens erkend wordt dat wijallemaal ZEER BELANGRIJKE dingen zeggen :-) Sowieso struikel je over de aziaten in Sydney, soms lijkt het net of je per ongeluk in Tokio bent beland. Groot voordeel is wel dat we nu elke avond thais eten. En met lunch eigenlijk ook.

In Sydney zoeken we Jenny (die we lang geleden op de wandelpaden van het Torres del Paine hadden ontmoet) op die in de buurt van Maroubra beach woont (Rens-reclame: ' De nieuwe bra, de Maroubra') en spreken de dag erop af om samen met wat vrienden van haar in de stad een pubcrawl te doen. Zo leer je een vreemde stad op een leuke manier van een andere kant kennen! In Sydney lopen we veel rond; Circular Quay, the Rocks, the Botanic Garden, waar in plaats van mussen, grote witte Ibissen rondscharrelen, en the Opera Housenatuurlijk en gaan we ook een dagje met de ferrie naar de andere kant van de baai, om Manly Beach (en de beachboys) te bezoeken en we hobbelen nog naar The White Rabbit Gallery, een prachtige tentoonstelling van chinese contemporary art (kijk maar op hun site: http://www.whiterabbitcollection.org/). Rens wil graag nog een keer naar The Stonewall, de gaybar waar hij vroeger vaak naartoe ging. Bij de ingang moeten we onze tas laten zien, of we geen eigengekochte drank meesjouwen. Rob is erg beledigd, paranoide boel hier, maar Rens wil dolgraag naar binnen, en wat Rens wil gebeurd natuurlijk, dus een paartellen later komen we de eerste dragqueens al tegen en drinken belachelijk dure drankjes. Maar goed Sydney is leuk en Sydney is mooi! Onze ogen rollen bijna uit de kop: de hele dag rennen hier supermooie mannen rond in superkleine sportbroekjes. We hebben ogen tekort, en vergeten bijna om ook de stad zelf te bekijken. Na Sydney gaan we op pad naar de familie van Rens die in de buurt van Brisbane woont, das een busreis van ongeveer 14 uur en kost meer dan de vliegreis vanongeveer 3uur. De keuze is dus snel gemaakt en we vliegen 'eventjes' naar Brissie. We nemen de trein naar het centrum van de stad en worden daar in een buitenwijk opgehaald door Rens zijn neef Anton en zijn vrouw Cherrie (zeg vooral geen sjerrie, maar sjurrie met de klemtoon op de laatste lettergreep!), die ook heel goed nederlands spreekt: speculaas is 'spank your ass'. Zij hebben trouwens via de zus van Cherrie, Marion en haar man Gary(die heel aangenaam toevallig een autodealer is), een auto voor ons geregeld; voor 3105 aussie dollartjes kopen we onze eerste eigen autootje! Het is enorme bak, een witteHolden stationwagon, waar we achterin met gemak kunnen slapen (wat ons plan is). Maar goed eerst moet het geld natuurlijk nog overgemaakt worden en natuurlijkheeft de bank net op dit moment te kampen met een site-probleem waardoor alles langer duurt (een probleem maakt nooit dat het korter duurt, opvallend genoeg), maar uiteindelijk komt het geld door en mogen we de auto komen ophalen. Met Cherrie en Anton bezoeken we Mount Gravett, waar we uitzicht hebben op Brisbane en omstreken en gaan we koala's bekijken in een soort opvangcentrum. Als bonus komt er langs de geparkeerde auto ook nog een wallaby-met-joey (dat is een jonkie in de buidel) springen. Kan er weer wat van het lijstje afgevinkt worden!

We logeren een paar dagen bij Rens zijn andere neef Gerrit (die met een enorm vet Amsterdams accent over vroeger verteld) die met Ann is getrouwd en de kinderen Hannah en Eugene en hondje Atjie, die eerst superbang voor ons blijkt te zijn, maar al gauw met ons een rondje landgoed rent, hoewel leren luisteren is weer net iets te veel gevraagd en een keer moet ik haar vangen om over het hek te zetten, terug thuis.Ann komtoorspronkelijk uit zuid-Korea en zetelke avond lekkere koreaanse gerechten voor onze neus (oa kimchi, rijst met kool en lekker gekruid). Hjammie hjammie. Gerrit en Ann wonen op een enorm groot stuk land in Jimboomba, er staan overal grote eucalyptusbomen en in de voortuin staan palmboompjes; af en toe vliegen er tropische vogeltjes door de bomen en schetteren er wat op los; Rens ziet 's ochtends ook nog kangaroes over het land hopsen. We moeten ook uitkijken voor slangen, maar dat vind Rob helemaal niet zo eng als haaien, en we kloppen de schoenen uit voordat we ze aandoen, je weet maar nooit of er een giftige spin in gekropen is. We bezoeken Mount Tamborine, waar we door een mooi palmenbos wandelen en uitzicht hebben op de Witches Falls. Na een paar dagen verhuizen we naar Ingrid, de (oorspronkelijk nederlandse) ex-vrouw van Gerrit, die in de buurt woont, in het stadje Beaudesert. Ingrid isgetrouwd met Murray ('rare taal dat nederlands; vakman = fuckman'. We krijgen ook de grap te horen dat we beter niet naar het zuiden gaan, alles beneden de grens met Queensland is Mexico). Hier wonen ook de kinderen van Ingrid en Gerrit, Sophie en Matthijs, en de kinderen van Murray, Tim en Katie komen af en toe langs. En ook hier is een hondje, Leo, die ook erg veel moeite heeft om te luisteren, maar wel heel goed is in enthousiast tegen je op te springen.Ze wonen ook op een groot stuk land, met enprachtige tuin en veranda. Zo kom je de dagen wel prettig door. That's beautifull!

De volgende dag rijden we onze auto een beetje in; we moeten toch wat (camping)spullen kopen, onder andere een pannenset, een gasstelletjeen stoeltjes, dus rijden we rond over een groot terrein met een belachelijk grote Mall en iets teveel wegen, rotondes en andere auto's en dan moet je ook nog eens links rijden. Waar is het Australie van de Flying Doctors gebleven? Kennelijk doen we iets goed, of ze zijn niet snel geirriteerd hier, want er wordt niet getoeterd. We regelen ook nog een verzekering (sowieso is dat verplicht hier, maar ook wel handig vinden wij) bij de RACQ (een soort ANWB) en een fire, theft and third party car insurance. Nu kunnen we tenminste met een gerust hart iemand doodrijden, onze auto mag affikken of gejat worden. Wat een fijn gevoel!

Bolivia en Chili

Na Cusco is het tijd voor Bolivia. Op naar het busstation! We willen van Cusco naar Puno, wat nog in Peru ligt, om daarna meteen door de gaan naar Copacabana in Bolivia. Het hele busgebeuren gaat zo. Je loopt de terminalbinnen en het is een kakafonie aan stemmen. Op nasale, luide toon worden verschillende bestemmingen in je oor geblerd. ´Pun, Pun, Pun, Pun, PunOOOOOOOOOOOO´ en ´Arequip, Arequip, ArequipAAAAAAAA´. Eenmaal ´Nee, ik wil nietnaar Arequipa´ is natuurlijk niet voldoende, maar dat moet je wel 100 keer zeggen. Alsof vaak genoeg aandringen maakt dat je uiteindelijk denkt´Oh ja, toch maar naar Arequipa´.

Uiteindelijk aangekomen bij een busmaatschappij gaat het als volgt. Hoeveel kost het naar Puno? Dat is 20 euro. Nee, dat is teveel, we hebben gehoord dat het 5 euro is. 15 euro dan. Nee,ciao, wegaan bij een ander kijken. We lopen weg en worden door de man achtervolgt met de woorden okok. Eenmaal terug komen we op 10 euro. We lopen weer weg, worden weer getackeld, waarbij we uiteindelijk op 3,50 uitkomen per persoon. Je vraag vervolgens naar het aantal stops van de bus, wat je standaard moet vermenigvuldigen met 10. In ons geval zou de bus 2 keer stoppen, in het echt dus 20. Vervolgens vraag je naar foto´s van de bus. Hier moet je dan 9000 vlekken bij denken en een sterke ureumgeur. Je bedenkt dat er een luide film opstaat, dat erminstens twee verkopers de bus inkomen die aanhoudend en indringend hun waar aanbiedenen dan heb je een redelijk beeld van hoe de busreis gaat zijn. De bus instappend wordt je door een opgeschoten joch de bus ingejakkerd om vervolgens nog een uur te wachten voor de bus vertrekt. Maar dan ga je!

De busreis van Cusco naar Puno is de rotste busrit ooit, met name voor Rob. We zitten helaas op de tweede verdieping bij de trap, het favoriete plekje voor verkopers. We hebben een irritante verkoper die a la tell sell een uur lang op mensen in staat te praten (lees: gillen) om pillen te kopen. De oordoppen hebben we nog nooit zo diep in de oren geduwd. Vervolgens staat een vrouw vlak naast ons een varken kapot te hakken voor de liefhebbers. Gelukkig wil de hele bus varken. Al met al is de vrouw gelukkig heel hygienisch...not. Maaaaaaaaar, niet alles is negatief. De omgeving is namelijk prachtig. We rijden over de altiplano, gekenmerkt door veel pampasgras, riviertjes en zicht op soms besneeuwde bergen. Rob ontwikkelt helaas hoofdpijn die alleen maar erger wordt tijdens de 7 uur durende wiebelende rit. Eenmaal Puno inrijdend opent Rob het raampje en leukt de straatvan onze nieuwe bestemming op met drie ladingen kots. We zijn er!! Helaas is Rob echt erg ziek geworden (hoogteziekte? iets verkeerds gegeten? de afschuwelijke rit out-of-hell?) en wordt uiteindelijk een soort SEH-post ingeleid, waar hij een zuurstofmasker krijgt voorgezet. Vreemd genoeg heeft de verpleegster veel moeite om het apparaat aan de praat te krijgen, je zou denken dat ze vaker met dat bijltje heeft gehakt? Na technisch ingrijpen van Rens komt er schot in de zaak, maar Rob merkt geen verschil, waarschijnlijk komt er alleen maar lucht doorheen en is de zuurstof op. Dan maar een cocathee (een paar minuten later vakkundig door Rob weer uitgekotst) en onder de wol. Rob is ook zo gevoelig en kwetsbaar. We hebben maar een hotelletje genomen boven de terminal. Helaas blijven de PunOOOOO`s en de ArequipAAAAAAA`s de halve nacht doorgalmen.

De volgende dag voelt Rob zich een stuk beter en na een ontbijtje gaan we dan echt op pad naar de grens. Gelukig maar, zoals Ludwig al zei: `Het beste aan Puno is de bus die er uit vertrekt`. Daar aangekomen gokken we dat het gebouwtje waar wat dienders in het gras liggen, het douanekantoor zal zijn, maar geen douanebeambtes te vinden... de mannen in het gras roepen ons toe dat we moeten aankloppen en na op enkele deuren te hebben geklopt horen we wat gerommel en komen er twee ongemotiveerde beambtes uithobbelen. De rest gaat vrij vlot, het stempeltje is zo gezet en geld is aan de overkant zo gewisseld en voor we het weten lopen we onder een poort door zo Bolivia in. Samen met een franse jongen nemen we een taxi, maar onderweg stopt de man en eist van ons mèèr geld, want het centrum van Copacabana is veel te ver rijden voor zo weinig. In Rob knakt er iets en hij roept dat als hij niet verder rijdt we uitstappen en niet betalen. Meneer de chauffeur dreigt met de politie, maar dat durft hij toch niet, en zo ja dan is het politieburo waaschijnlijk aan het plaza, dus dat zou mooi zijn, maar helaas, binnen no time staan we op straat. Welkom in Bolivia! Het is onze eerste ervaring met de naar onze mening in het algemeen zeer onbeschofte botte boeren die Bolivianen meestal blijken te zijn. De onvriendelijkheid van de lokalen lijkt vooral gevoedt te worden door het anti-buitenlandjes beleid van president Evo Morales, populist en beroepsindiginas. Vooral Amerikanen worden gepest: wij mogen bijvoorbeeld gratis over de grens, maar USA-ers betalen 135 dollarvoor die grote eer.De corruptie in eigen land wordt prettig over het hoofd gezien.Hoe dan ook, het centrum blijkt gelukkig heel dichtbij, het is zo aan te lopen en we worden warmontvangen door onze Muriel in hostel Casa del Sol, samen met Muka enonze Mukini`s.

In Casa del Sol krijgen we een mooie rielekste kamer, we doen niet heel erg veel, ontbijten samen met de katjes en Muriel, doen af en toe een koffie in het redelijk leuke toeristische centrum van Copa en verder hobbelenwe wat rond of ontspannen in de tuin. Samen met Muriel maken we een meter lange pizza in de buiten-horno (oven) en de laatste avond flanst ze een heerlijke pesto voor ons in elkaar. Het leven kan zo mooi zijn! Het is trouwens gek weer, in de zon is het heel warm, maar zodra je in de schaduw gaat zitten krijg je het ijskoud, er is geen tussenweg. Moet ik nu een muts opzetten of laat ik mezelf weer wegschroeien in het zonnetje? Lastige vraagstukken. Na een paar dagen gaan we weer op pad, we nemen de boot naar Isla del Sol (het heilige eiland van de zon), wat toch ook weer zo`n 3 uur varen is. Het Titicacameer is waanzinnig uitgestrekt. Het water is helder en schoon, we glijden langs grillige eilandjes en schiereilanden, in de verte liggen de besneeuwde bergtoppen van de Altiplano.Onze boot is vrijwel leeg. Op het dek ontmoeten we Mike, een Canadees die overduidelijk aan het neohippiedom is bezweken, lange haren en onstuimige baard, houwtjetouwtjekleding en zwaar behangen met esoterische en religieus getinte kettingen, bandjesen snoertjes. Mike vertelt enthousiast over de geweldige energie die door zijn chakra`s knallen (vrije vertaling) en adviseert ons om op het eiland bij de heilige rots onze voorhoofden tegen de rotwand te leggen; de energie van de Serpent of Light zal onze lichamen doen trillen van de heilige kracht. Wow, en wij maar denken dat we gewoon wat gaan hiken op een grappig eilandje. We zwaaien Mike uit aan de zuidkant van het eiland en gaan zelf verder naar de noordkant. We komen aan in een klein agrarisch dorpjewaar we in een zeer basic hostel zitten (zonder douche bijvoorbeeld, en nee een bak met koud water wat zogenaamd door de zon wordt verwarmd is geen echte douche), maar goed, we zijn wel wat gewend ondertussen.

De volgende dag lopen we rond op het noordelijk deel van het eland en vinden de heilig steen (een aparte rotsformatie met een incamuurtje ervoor). Rens legt meteen enthousiast zijn voorhoofd tegen de koude rotswand en Rob legt heel bescheiden alleen zijn hand er tegen aan. Maar helaas geen trillende energiestromen en geen kietelende chakra`s. Wat we echter wel allebei opeens heel acuut moeten, is poepen! Er is geen wc dus poepen we maar ergens achter een muurtje in de buurt van de heilige rots. Muriel legt later uit dat het heel normaal is, dat ons lichaam meteen gereinigd wordt, het is pure cleansing! Zij is helemaal niet verbaasd. Het eiland is erg mooi, het is vrijwel kurkdroog, de bebossing is lang geleden door de Aymara weggekapt, en wat overblijft zijn de overal aanwezige terrassen, waar tegenwoordig nauwelijks meer wat op verbouwd wordt en her en der aangeplante eucalyptusbomen (die de bevolking gebruiken als bouw- en stookmateriaal). Wat wel mooi is zijn de prachtige rotsformaties in verschillende kleuren rood geel en wit. We rieleksen na de hikein de tuin van Juan, die heel onboliviaans vriendelijk, heel onboliviaanse lekkere koffie zet en heel onboliviaansgezellig druk bezig is met zijn gasten in zijn heel onboliviaanse leuke hawaiibarretje. We zittenop grote houten blokken met een schapevachtje erop, af en toe mekkert er een kudde door de tuin heen en regelmatig zien we boeren met grote bossen`iets agrarisch` op hun rug langsstruinen. Varkens rommelen volkomen vrij en onbelemmert door het dorp. Gezellig hoor, net zwiebertje.

De volgende dag pakken we alles in en wandelen van het noorden naar het zuiden, wenemen daar de boot terug naar Copa. We lopen over de authentieke incaweg, mooi bestraat en prettig lopend, wat ons langs de mooiste vergezichten van het eiland leidt. Onderweg besluiten we nog even de Templo del Sol te bekijken maar worden door de agressieve bewaakster weer snel weggejaagd: we hebben namelijk niet betaald (en dat mevrouw gezellig in het gras ligt te dutten en niet de ingang bewaakt ligt natuurlijk aan ons). We zijn het zat om voor elk wissewasje te betalen (elk deel van het eiland eist geld van de stroom toeristen, zodat elke communidad er aan kan verdienen) ,het is zeker niet veel geld, maar het constante gebedel omdiñerois vervelend. Dan maar geen tempel, denken we.

Terug in Copacabana beklimmen we de laaste avond samen met Muriel de `Horca del Inca`, een heuvel vol met de meest fantastisch gevormde rotsformaties en op allerlei manieren door de Aymara en Inca bewerkt en uitgehakt. Muriel weet een alternatieve route, gratis uiteraard, waar we heel gelukkig van worden. We kijken naar de ondergaande zon en het langzaam goud en oranje worden van het Isla del Sol in de verte.

We nemen de bus naar El Alto, een superdrukke en vieze buitenwijk van La Paz, vanwaaruit het wel het makkelijkst is om naar het dorpje Tiahuanaco (oftewel Tiwanaku) te reizen. We willen namelijk heel graag de archeologische site zien, waar heel bijzonder gevormde gebouwen / pyramidesin ernstige mate van vernieling en aftakeling te vinden zou moeten zijn. We komen aan op de 20e juni en de 21e is het de winterzonnewende, of de Solstice zoals ze het hier noemen. We hadden gehoord dat er een ceremonie gehouden zou worden op de site zelf, Evo zou aanwezig zijn en zelfs de Dalai Lama. dat leek ons wel wat. We zoeken niet maar vinden weleen afschuwelijk hostel (alles zit vol vanwege de ceremonie en de prijzen zijn gelijk ook maar verdubbeld). We laten ons nog even meenemen door een maf vrouwtje wat ons een habitacion aanbiedt, maar dit blijkt een goor muf kamertje te zijn met 1 smal bed en geen raam, en er is ook geen douche. Nah, sorry mevrouw, maar we zoeken toch maar even verder. Iedereen is naar onze mening een beetje in de war door de komende festiviteiten, we worden bij elke vraag verbaasd en verschriktaangekeken en krijgen wat halve vage antwoorden (terwijl de vraag, `is het restaurant open?`aan een restauranteigenaar niet heeel overdreven apart is).Twilightzone. In het hostel wordt ons gevraagd even te wachten want hij moet de sleutel nog even halen.Heel logischgenoeg moethij dat ergens buiten gaan halen; een half uur later gaan we naar beneden en blijkt hij ons met een groot slot op de tralies voor de deurte hebben ingesloten. Pasna een uur worden we door zuslief ontzet en zelf komt hij pas nòg later aankakken, hij was met de auto gaan rijden en dat kostte ietsje meer tijd dan hij had gedacht. En al die tijd bleek de sleutel gewoon aan de muur te hebben gehangen... (maak me gek...)Vreemd genoeg vieren de Bolivianen op deze dag ook hun eigen `Nieuwjaar` (we worden op straat door de tv geinterviewd: `wat we vinden van het nieuwe jaar` wil de journalist weten... euh, wat antwoord je daar nou weer op? Het is erg nieuw ofzo? Maar goed, zo weten we wel gelijk dat er kennelijk ook het nieuwe jaar wordt gevierd.... en uiteraard hoort daar ook een feestje bij. Tot onze ontzetting wordt er op het plaza een enorm podium opgericht en beginnen er een paar enorme geluidsboxen keiharde discomuziek (soms de nieuwste hit, maar ook Boliviaanse folk) uit te braken.Fijn. Precies wat we willen. Het is kennelijk helemaal niet een serene ceremonie, maar eerder een soortLowlands. Jeugd van all over Bolivia is naar Tiwanaku getrokken voor een dans- en zuipfeest. De hele nacht gaat het feest door; wij schuilen in onze bedjes met oordoppen in (waar de muziek gewoon lekker doorheen knalt) en gaan dan maar `s ochtends vroeg ietsiepietsie brak er uit om naar de ceremonie te kijken; met veel misbaar wordt de opgaande zon begroet. Dat is alles. Buiten op straat stuiten we al meteen op een wankelende boracho (dronkaard) die ons al pissend staat aan te kijken; de straten zijn gevuld met borachos en borachas (dronken vrouwen), zelfs de indigina`s vrouwtjes tillen zonder schaamte hun rokken op om even het plantsoentje (oftewel braakliggend vuilnisbeltje) te besproeien. Rens zegt blij te zijn met het vriesweer, zodat ook de urine bevriest, ook een nadeel heeft zo z`n voordeel blijkt maar weer. Overal liggen lege flessen, of passed-out mensen in de straat, er wordt gekotst en geschreeuwd.We lopen door een soort oorlogsgebied: vanwege de snerpende vrieskou hebben veel jongelui brandjes gesticht en de rook hangt zwaar en verstikkend over het stadje heen. We bekijken van een afstand het hele gedoe. Mensen staan met hun armen opgeheven klaar om de eerste zonnestralen te ontvangen. Rob: `tja iedere dag komt de zon op...`

Gelukkig hadden we de vorige dag in alle rust de site al bekeken. Wat een waanzinnig interessante site is Tiwanaku! We besteden er een hele dag, met kijken, rondwandelen en veel fotootjes maken. Rens heeft ook een theorie! Volgens hem zijn de vele gaatjes in de steen bedoeld om metalen / gouden randjes aan op te hangen. Volgens de huidige inzichten heeft de Tiwanakucultuur haar hoogtepunt beleefdvan ongeveer300 tot 1000 na Chr, maar de onderzoeker Arthur Posnansky bijvoorbeeld heeft zich uitgesproken voor eendatum van rond de 18.000 jaar geleden, gebaseerd op het astronomische grondplan van de stad (http://en.wikipedia.org/wiki/Tiwanaku). Hoe dan ook, er is veel kapot en verdwenen uit deoude stad. Opnieuw zijn door de Spanjaarden ook hier de stenen gebruikt voor de bouw van kerken en huizen en later voor het nabijgelegen spoor. Ook slecht uitgevoerd archeologisch werk heeft in de loop van de tijd de bouwwerken beschadigd. Maar wat er over is, is interessant genoeg. Hier zien we de zonnepoortin het echt (een grote poort uit een stuk gehouwen, waarschijnlijk een kalender, met de beeltenis van Viracocha). Inde nabijgelegen site Pumu Punku liggen gek gevormde stenen kriskras door elkaar. De stenen lijken wel machinaal gemaakt, zo perfect recht en scherp zijn de randen. Kijk eens op deze link naar de, zeer onderhoudende,lezing van Bert Thurlings over zijn theorie over hoe deze (en andere) stenen zijn gemaakt: http://collegerama.tudelft.nl/mediasite/SilverlightPlayer/Default.aspx?peid=e7ef6d3c5dfa415bbe77e5692d0b872e

Maar goed, terug naar het oorlogsgebied, we besluiten om maar snel te vertrekken en nemen een busje vol met boracho en -a`s. We gaan lekker snel, de jonge jongens zijn lekker aan het babbelen en telefoneren en delen gezellig cocabladerenmet elkaar. Wij vinden het wat minder idyllisch aandoen en Rens roept dat ze voorzichtiger moeten rijden. Das natuurlijk de goden verzoeken want opeens staan we stil, vakkundig is het busje tegen een andere auto aangereden. Er knalt ook nog een auto aan de achterkant tegen ons aan. De bestuurder schrikt en rijdt het busje met ons erin plotseling en met duivelse vaart een wijk in om aan de gevolgen van het ongeluk te ontkomen (hij zal wel niet verzekerd zijn bedenken we later). Helaas voor de gastjes wordt er overal in de wijk aan de weg gewerkt te worden en hoewel we af en toe over een berg zand knallen of snoeihard door de bocht scheurendeen kruiwagen ontwijken, beseft de bestuurder gelukkig wel dat hij echt niet over een wegbrede greppel kan vliegen en we staan stil. Ook helaas voor de gastjes blijken er in de taxi, die ons al die tijd achtervolgd heeft (wat niet lastig is vanwege de enorme stofwolk die het busje produceert) journalisten van Reuter te zitten, en die komen met camera en al op ons af.Ook wij worden uitgebreid op tape gezet, wat we wel een tikkie onkies vinden. In de bus gaat ondertussen een van de boracha`s gezellig bellen met haar mobieltje en zet daarna een muziekje op en er wordt opeens onderling reuze gezellig druk gebabbeld, waarop Rob voor de zoveelste keer weer knakt en roept dat ze g**verd**** hun bek moeten houden, `we hebben net een ongeluk overleefd en nu al bouwenjullie een feestje! Stelletje gekken. De jeugd luistert wel, zegt sorry tegen senhoren wordt stil. Na ruim een uur bakkeleien op straat wordt er kennelijk iets besloten want we gaan weer verder, in hetzelfde busje. Doodmoe, boosen chagrijnig komen we aan in het centrum van La Paz, waar we het eerste het beste hostel inlopen. Eindelijk veilig `thuis`.

La Paz is geweldig! We hadden een beetje kapot El Alto verwacht, maar dan groter en stommer, maar das helemaal niet waar: La Paz is een mooie moderne multcultistad, met Alexander-cafeetjes met terrasjes en waar chique stadse lui rond flaneren over lanen met echte bomen en plantsoentjes met echte bloemen. We voelen ons helemaal thuis. We eten authentieke thaiin een leuke hippe wijk en moeten zelfs erkennen dat de Bolivianen hier vriendelijk zijn! Het moet niet gekker worden! Jammer genoeg gooit Rob roet in het eten door zijn zonnebril te verliezen, wat ons een halve dag zoeken kost en uiteindelijk de andere helft van de dagkost metzoeken naar een Optica om een nieuwe te kopen. Maar goed met de Atacama woestijn in het vooruitzicht wil je niet zonder zonnebril zitten, dus het kost wat moeite maar dan heb je ook wat (een kekke nieuwe zonnebril!). Als we terugkomen in het hostel krijgt Rob de indruk dat er in zijn tas is gerommeld, Rens mist opeens zijn eau-de-toilette die we uiteindelijk terugvinden tussen de twee matrassen van de lits-jumeaux, He, dat is wel een heeel gekke plek. Er is duidelijk in onze kamer gerommeld. De bewaker die we roepen wil ons niet geloven. `Is het flesje niet gevallen?`. Nah als hij aan ons kan uitleggen hoe dat in godsnaam mogelijk is!? Er is ook maar 1 sleutel van de kamer, er is geen reserve, iets wat wij niet geloven. De dueña (eigenaresse) komt er uiteindelijk bij en vindt het ook allemaal heel vreemd. We krijgen de indruk dat meneer de bewaker zelf in ons kamertje naar kadootjes is gaan zoeken. Ik mis wat wollen handschoenen die ik als kadootje had gekocht. De dueña biedt ons dan een lagere prijs voor de kamer aan en dat accepteren we maar. De bewaker staat er wat suf en ontwijkend bij te lummelen. We gaan die avond toch op pad, dus we pakken onze tassen in en vertrekken. Op naar Uyuni. We zijn eigenlijk Bolivia een beetje zat, en we zijn Zuid-Amerika een beetje zat, en we zijn het reizen een beetje zat. We hebben het nu al over Australie, wat in onze wensdromen uitgroeit tothet beloofde land waar alles beter zal zijn! Maar goed, de waarheid is hard en we zitten nog steeds heel realistisch, in koud en kil Bolivia.

Uyuni is een raar toeristisch stadje wat hoog op de Altiplano ligt (zo`n 3600 meter) en ijskoud is, tenminste in de schaduw, de zon brandt behoorlijk en we moeten goed smeren (zowel antizonnebrand als deoderant want we smelten soms weg). We wilden eigenlijk naar een stadje verder gaan: Tupiza, maar eerst blijkt er pas `s avonds een bus naartoe te gaan (terwijl we net `s ochtends vroeg aan komen uit een nachtbus) en dan horen we dat er geen tour gaat naar Chili, dan is het snel besloten om maar te blijven en van hier uit de tour te doen. We willen namelijk, net als iedereen hier, een tour maken door de Salar de Uyuni, een grote zoutvlakte in een woestijnachtig landschap. De zoutvlakte is een restant van een grote binnenzee die in de loop van duizenden jaren is opgedroogd. We lezen dat onder het zout nog water te vinden is wat soms nog metersdiep is ook. Lithium is in grote hoeveelheden aanwezig en wordt ook in grote hoeveelheden gedolven. We boeken een 3-daagse tocht met twee overnachtingen in de Salar bij het burootje Estrella del Sur (ster van het zuiden), dat klinkt mooi en we hebben wel vertrouwen in de mooie verkoper meneer.

Ons hostel ligt aan de rand van het stadje, wat een geluk is want uiteraard wordt er hier ook weer een feest gevierd met veel getrommel en vuurwerkgeknal. Dit volk lijkt ook alleen maar feest te vieren. Ga eens werken zou ik zeggen, Lithium delven bijvoorbeeld, das pas nuttig. Maar goed, afgezien van (what`s new?) wat gebakkelei met de manager, `nee een handdoek en tioletpapier is niet inbegrepen, dat kunt u wel voor extra heel veel geld bij de receptie kopen of huren`. Nou mevrouw de Boliviaan, dat vinden wij wel een beetje gek. Moeten we het bed er ook nog extra bij huren ofzo? Gelukkig voor ons en mevrouw vertrekken we de volgende dag al. We hebben er wel zin in, het is spannend en voelt aan als een schoolreisje!

De Salar (http://en.wikipedia.org/wiki/Salar_de_Uyuni) is waanzinnig mooi. De zoutvlakte wordt omringt door prachtig gekleurde bergen en vulkanen met een witte top. Alles glinstert en in de hete atmosfeer trilt het aan de horizon. Her en der is het nat en in de plassen wordt alleskristalhelder weerspiegelt. We rijden richting een `eiland` in het midden van de vlakte, Incahuasi genaamd, een rotsbult begroeit door mooie cactussen en we zien af en toe een soort konijn rondhuppelen. Wij huppelen ook rond, het is net een tropisch, vulkanischeiland en het is erg mooi! Die avond slapen we in een soort ronde starwarsachtige huisjes, gemaakt van zoutblokken enmet strooizout op de grond en we treffen op bed een doodgevroren katje aan. Heel zielig, maar geeft ook aan hoe koud het hier `s nachts wel niet kan worden. De eigenaar geeftde katlolly aan zijn dochtertje die het bedroeft aait.Het leven is soms keihard. We lopen nog de vlakte op om het gouden licht van de ondergaande zon te fotograferen en kruipen dan in onze ijskoude vrieskistjes (hier ook wel bedden genoemd)maar we hebben goeie slaapzakken en na het eerste half uur bibberen (tenen blijven het langst koud) hebben wij het wel comfortabel.

De dag erop rijden we door de woestijn, met constant wisselende landschappen. Gek genoeg stoppen we nergens en we moeten de chauffeur elke keer bijna opdragen om een pauze in te lassen anders zouden we overal langs scheuren. We hebben een beetje een suffe groep, de een is ziek, de ander heeft het aan zijn hart en iszijn medicatie vergeten en weer een ander heeft het constant koud en de vierde is al eens een keer eerder geweest en lijkt het maar saai te vinden.Heel vervelend allemaal maar wij zijnWEL springlevend en willenALLES ZIEN, dus opnieuw bakkeleien we met de chauffeur voor korte pauzes om wat te bekijken en om foto`s te maken. We komen langshet zogenaamde Dali-gebied, waar de meest bizarre rotsen in het zand staan te blakeren, we komen langs Laguna Colorado, een meer waareen soort algen het water rood kleurt, en we rijden delaatste dag `s ochtends vroeg naar zogenaamde geisers (wat het niet zijn, maar meer stoom en gaswolken, maar het is maar welke definitie je aanhangt) die uit de vele kraters en kratertjes omhoog spuiten of dwarrelen. Als het eerste zonlicht de wolken en de achterliggende bergketen in een zachtoranje licht dompelt wordt alles nog mooier en sprookjesachtig (hoewel Rob dit woord eigenlijk niet meer mag gebruiken van Rens). Bizar mooi allemaal. Ook hier moeten we weer opschieten, de chauffeur zit in de auto, samenmet de suffies, te toeteren naar ons. We zijn er nog maar net 20 minuten maar kennelijk moet er een deadline gehaald worden. In bakkeleien zijn we meesters geworden dus we winnen het van de chauffeur en blijven nog een kwartier langer, maar eigenljk is een hele dag te kort om alles in je op te nemen, zoindrukwekkend mooi is het gebied. En voor we het weten rijden we tegen de Chileense grens aan, en in de schaduw van vulkaan Licancabur krijgen we weer een stempeltje in een kantoortje aan de Boliviaanse kant (waar we, hoe verrassend!, weer voor moeten betalen)en worden wedoor een busje naar San Pedro de Atacama gereden, een stadje aan de Chileense kant. Ook daar weer check check, stempeltje, stempeltje, de tassen gaan door de scanner, maar alles ziet er een stuk moderner en efficienter uit. Toch erg blij dat we Bolivia uit gevlucht zijn, en we weer terug zijn in Chili! Wie had ooit gedacht dat we daar nog eens heel gelukkig mee zouden zijn?

San Pedro ligt in een uitgestrekt woestijngebied. We zitten in een prettig hostel, onder andere gerund door ieniemienie Pia, op wie we op slag verliefd worden. Rens noemt haar een dwerg, dus we weten niet of zij ook zo verliefd is op ons. Het hostel is gemaakt voor kleine mensen, dus Rob stoot alwèèr zijn kop, voor de honderdduizendste keer maar, en de rest van de week kruipt hij gebukt door het gebouwtje. Door 1000 touroperators worden dezelfde, te dure tours aangeboden. We besluiten zelf op pad te gaan en huren een fiets. Op weg naar Valle de la Muerte krijgen we gezelschap van drie honden die ons de hele tijd blijven volgen; irritant, maar ook wel weer lief. Het landschap van uitgesleten rode steen en enorme woestijnduinen is super om doorheen te banjeren (er zijn tours waarbij hele volksstammen van de duinen afboarden). Valle de la Luna bezoeken we tegen het eind van de middag. Met ondergaande zon ontstaan er prachtige kleuren op de grillig gevormde rotsen. De laatste avond is er een bbq in het hostel. We doen eigenlijk niet mee als rechtgeaarde Vega`s, maar na een paar wijntjes toch ook weer wel. De volgende dag is het een beetje spijt hebben als we met een brak hoofdje de bus instappen naar Valparaiso, een havenstad vlakbij Santiago, waar we 7 juli onze vlucht naar Australie moeten pakken. We maken weer een onvervalst staaltje van stupiditeit mee als blijkt dat de Turbus-verkoop-dame ons verkeerde tickets heeft gegeven, waarop onze eindbestemming een halte vòòr Valparaiso is. Rens gaat nieuwe kaartjes halen. We kunnen de tickets niet wijzigen, want er zijn geen stoelen meer, zo legt de zwakbegaafde Turdame uit. Rens legt uit dat we al stoelen hebben maar dat we alleen een halte later willen uitstappen. Kijk, zegt de dame, terwijl ze het scherm laat zien, we heben geen stoelen meer. En als ik de tickets nu wijzig moet ik ook 20% extra rekenen. Ha, dat dacht ik even niet Chileense........ maar goed, laat maar, dit gaat allemaal te lang duren, we stappen wel een halte eerder uit. Blijkbaar gaan er twee verschillendebussenenzijn we op de verkeerde bus ingepland en zit de bus naar Valparaiso vol. Zoiets. Eenmaal instappend blijken we in precies dezelfde bus te zitten die naar Valparaiso gaat. AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAHHH!!!!!!!!!!!! Hoewel Rens nog even overweegt om de vrouw een rotschop te gaan verkopen, moeten we toch echt instappen. Met de chauffeur regelen we dat we gewoon kunnen blijven zitten en is er geen probleem. De busreis duurt maar liefst 23 uur. Weontmoeten twee leuke Australische dames, Elise en Sarah,met wie we al keuvelend de trip doorbrengen. Sweet!

Valparaiso! Wat een fijn plekje. De twee na belangrijkste stad in Chili waar het parlement zich heeft gevestigd. Thuis van Pablo Neruda, de beroemde doch morsdode Chileense dichter. We zitten inhet hostel `Valpo`s Hostel` bij eigenaresse Carola en haar pittige dochtertje Macarena. We drinken koffie met de Australische dames, eten weer heerlijke empenadas de queso,lopen door de straatjes met gekleurde huisjes en vele muurschilderingen en Rens probeert zonder al te veel succes tegemoet te komen aan zijn pai de limon verslaving. We lopen wat rond door de interessante stad, maken honderdduizend fotootjes van de muurschilderingen en kennelijk wandelen we ongemerkt een onguurder stukje stad binnen. Rens heeft zijn voelsprietjes ver uit staan en merkt dat er grimmige types fluitsignalen maken om ons te achtervolgen. Rovers! Rob bekijkt een schattig bloemetje en laat het fototoestel lekker doorklikken. Rens houdt een taxi aan en duwt Rob naar binnen, net op tijd.De taxichauffeur zegt dat ook, net op tijd! als we veilig langs de gasten schieten. Binnenkort vertrekken we richting Santiago. De Australische dames hebben een appartement gehuurd in Santiago, waar we een nacht mogen crashen: onze eerste couchsurfing ervaring! Zaterdag is het ajuus Zuid Amerika! Het was bitterzoet.

Cusco / Qosqo, Sacsayhuaman, Pisac, Ollantaytambo en Machu Picchu

En toen waren we opeens in Cusco, de oude hoofdstad van het Incarijk en nu tweede stad van Peru. De naam Peru is verzonnen door de spanjaarden die de naam van een plaatselijke koning, Birú, in het huidige Panama aan het incagebied gaven, de Inca zelf noemden hun land ´Tawantinsuyu´, land van de vier streken. De naam Inca is eigenlijk ook niet goed, want die term werd door henzelf voorbehouden voor de aristocratie van de quechuasprekende bevolking, maar opnieuw hebben de spanjaarden het hele volk zo herdoopt. De Inca hebben zelf een rijk veroverd vanaf de 12e eeuw, en begin 16e eeuw krijgen ze van de spanjaarden misschien wel een koekje van eigen deeg. Sowieso woonden in het rijk een mix van verschillende volken en culturen, en niet allen waren erg blij met de inca overheersing; een aantal hebben zelfs met de conquistadores meegevochten tegen de Inca hegemonie. In de stad kan je nog goed het verleden zien, veel straten hebben nog de heel herkenbare incabouwstijl, grote blokken steen die naadloos tegen elkaar aanzitten. Veel van de oude stad is echter vernield, de stenen zijn gebruikt voor de bouw van nieuwe koloniale huizen en de vele kerken. De grote archeologische site Sacsayhuaman bijvoorbeeld is voor 80% afgebroken, daar is onder andere de cathedraal van gemaakt (creatief recyclen noem ik het maar), de overige 20% is nog steeds indrukwekkend, dus dat zal oorspronkelijk een aardig bouwwerk geweest zijn.

Al snel wordt duidelijk dat Cusco een handelsstad is. Het contact met de lui van Cusco gaat veelal als volgt; nee ik wil geen (gratis) massage, nee ik wil geen handpoppetje, nee ook geen tekening, nee ik wil niet dat je mijn schoenen poetst, nee ik wilwil geen foto makenvan jelama, nee ook niet van je alpaca,nee ik wil geen tour, en nee ik heb al een zonnebril, nee ik wil geen marihuana en nee bedankt, ook geen cocaine, nee ik wil je lammetje niet aaien en nee, ik wil niet in je restaurant eten, nee ik wilgeen taxi want anders loop ik wel naar je toe, nee ik wil niet op je paardje rijden, nee ik wil geen wandkleed en nee ik heet niet amigo,nee ik wil geen ´precio special´ ennee ik heet geen ´horseride´ maar Rob.......NEEEEEE! Bedenk het maar en het wordt je toegeroepen. Rens bedenkt een methode om mensen snel de mond te snoeren, namelijk door ´gratis besos´ (gratis kusjes)op te dringen. Weg zijn ze! Op de weg naar sites, zoals Sacsayhuaman en Pisac komen we vaak vrouwtjes tegen met een llama (dat is een lama, je schrijft llama en zegt jama) aan een touwtje. We mogen dan tegen een vergoeding beide op de foto nemen. Mwah, we zien vrouwtjes genoeg en llamas kennen we ook al en aangezien we tegenwoordig cheepo door het leven gaan betalen we natuurlijk nergens meer voor en zeker niet voor zoiets onorigineels als deze aai-me-lama-dames.Soms is het zo erg dat als je ergens je neus laat zien, je al de verschillende koppies ziet oplichten: ´daar komt een prooi aan´, een enkele keer worden we door verschillende aasgieren tegelijk besprongen. Rob krijgt last van het zeehondjes-syndroom; elke straat of plein is een potentieel rampgebied om ´doodgeknuppeld´ te worden. Het enige wat werkt is rustig doorlopen en honderdduizend keer no gracias zeggen. Negeren werkt ook. We spreken weer af met Muriel en haar Mukini´s. De 5 kindjes van Muka zijn net een weekje oud en liggen gezellig samen met mama onder een warme deken aan het voeteneind van het bed. Wij zijn (weer) ooms geworden!

Onze eerste Jeeej-we-zijn-in-incaland-ervaring is Sacsayhuaman, een maf bouwwerk van enorme megalithische stenen die als natte broden tegen elkaar aan zijn geplakt. Het geheel staat op en tegen een heuvel aan in de vorm van een langgerekte bliksemschicht (een zigzagpatroon). Uiteraard mag je bijna nergens meer komen (dat houdt de bewakers natuurlijk niet tegen om zelf op en over de stenen te lopen), maar er is nog genoeg te zien gelukkig. We fantaseren er op los, wat, hoe en waarom? We besparen jullie alle details, maar officieel is het een fort, gecombineert als religieus ´iets´. Tja, als archeologen / antropologen het niet meer weten, dan is het religieus :-) Het is een enorm groot gebied, vol met vreemd gevormde en uigehakte stenen. Onder andere de uit de rots gehakte stoeltjes (kuipjes), nisjes en trappetjes, zijn overal te vinden. Er is een heuvel met gladde golvende steenmassa´s (het lijkt op een lavastroom) en er zijn een paar amfitheaters met onderaardse gangetjes. We zijn als kinderen zo blij en spelen er de hele dag! We mogen gek genoeg niet op een heuveltje lopen (waar duidelijk paadjes lopen, dus we zullen niet de eerste mensen zijn) en worden driftig teruggefloten (arriba, arriba!!). Sowieso worden we drie keer gecontroleerd of we wel echt het kaartje hebben betaald. Bewakers zijn niet onze beste vrienden...

De volgende dag kopen we een bolleto turistico en de toegangskaartjes voor Machu Picchu (oftewel Mapi). Alle archeologische sites zijn alleen toegankelijk met 1 toegangskaart, de bolleto turistico. Die kost 130 soles pp (bijna 40 euro) en zijn tien dagen geldig, je kan dus niet los kaartjes kopen. In Mapi mogen ´maar´ per dag zo´n 2500 mensen komen, alles is erg gereguleerd, dus we moeten dit een weekje van te voren regelen. Uiteraard kopen we de kaartjes natuurlijk niet bij het kantoor waar een bordje hangt ´tickets for sale Machu Picchu´, maar bij een kantoor van het Ministerio Cultural aan de andere kant van de stad. In dit kantoor blert een tv een afschuwelijke huppelkwis, staat een radiootje keihard incapop te braken en is de beambte moe en gaapt wat onverstaanbaars. Bij het ene loket koop je dan een bewijsje en bij het andere loket krijg je daarvoor in ruil dan de echte kaartjes. Gelukkig ook hier weer met een leuk stempeltje (´pagado´ wat betaald betekent, ook heel fijn om te hebben). Hier kosten kaartjes 152 soles pp. Peruanen betalen uiteraard een heel andere, lagere prijs. Waar wij bijvoorbeeld bijna 60 euro moeten neertellen voor een treinkaartje, betalen Peruanen zelf maar tien soles / 2,80 euro. Mapi is een grote geldmachine ontdekken we tot onze grote verrassing (not!). En daarom planden we een weekje een eigen tour, we zouden zelf naar Ollantaytambo gaan, ondertussen wat sites bezoeken, dan naar Machu Picchu gaan, via Aguas Calientes en dan weer via een andere route terug naar Cusco.

Ollantaytambo, of Ollanta is een prachtig mooi bewaard gebleven inca-dorp (met een koloniaal sausje er overheen) en plek van de site met dezelfde naam: hier staat de zonnetempel (gekke naam voor een gebouw waar alleen ´s ochtends vroeg de zon op schijnt) en wat andere goed bewaard gebleven huizen en een hoop terrasbouw, prachtige terrassen van steen (met opstapjes die als een ladder in de muren zijn verwerkt) die op een kunstige wijze tegen de steile heuvels zijn aangebouwd, en dat in een bergachtig gebied waar de Urubambarivier doorheen kolkt. We verblijven bij hotel Kuychipunku, bij vrolijke en vriendelijke gastvrouw Lusmila, waar we de kamerprijs ernstig kunnen afdingen: in sommige dingen zijn we erg goed geworden! In Ollanta gaan we ook los met de markt afstruinen, galeries bezoeken en winkeltjes uitpluizen en aan het eind van ons verblijf zijn we aardig wat doeken, dekens en oude antieke manteltjes rijker. Die mantels werden gemaakt van twee aparte weefdoeken, later aan elkaar geknoopt. Elk weefdoek werd op een traditioneel weefgetouw gemaakt, van katoen en alpacawol; over één zo´n doek deed een weefster wel twee maanden (voor een mantel reken je vier maanden). De alpacawol werd ook nog eens met de hand gereinigd en geverfd met natuurlijke kleuren (het rood kwam bijvoorbeeld van de cochinelle, een luis die op cactussen leeft). Heel tijdrovend allemaal. Gelukkig herkennen we een kwaliteitsproduct en met onze afdingvermogens troggelen we prachtige stukjes textiel af van de plaatselijke marktlui.

En toen kwam de dag van Machu Picchu aan. We waren allebei een beetje ziek geworden van het gedoe rond Mapi, de vele verbodens, de moeite om er te komen (Aguas Calientes is een dorpje dat niet bereikbaar is met de auto, wel met de trein, maar die hebben ze schreeuwend duur gemaakt, ook weer zoiets..), de belachelijke prijzen en het hele toeristische circus er om heen. We besluiten om geheel onafhankelijk naar Santa Teresa af te reizen, een dorpje aan de andere kant van Mapi. We worden afschuwelijk geript voor het tochtje naar dit dorpje, maar gelukkig is de reis door het hooggebergte waanzinnig mooi, dat verzacht alle pijn. We zitten in een hospedaje waar de bedrading van de elektrische douche een rookwalmpje afgeeft, we waarschuwen de eigenaresse, maar die heeft een heel eigen uitleg: ´nee, nee dat is stoom!´, en daarbij het geblakerde draadje vakkundig negeert. We besloten om te dobberen in de natuurlijk hotsprings van Cocalmayo, maar toen we aankwamen bleken we niet de enigen die zin hadden in een bad. Eerst maar een biertje met Marcel en David, twee duitse jongens die we tegenkwamen in de collectivo. Na twee biertjes en zonsondergang was het een stuk rielekster geworden en lieten we onszelf gelukzalig in het warme water zakken. Lekker hoor. Vanaf St Teresa is het mogelijk om langs het spoor, geheel in cheepo stijl helemaal gratis, naar Aguas Calientes te lopen dus dat doen we. De wandeling zelf is ook mooi, het gebergte hier ligt lager en is een stuk tropischer en jungleachtig, warm en vochtig, met veel prachtige vegetatie en massa´s bloemetjes en vogeltjes! In de taxi van St Teresa naar het beginpunt van de wandeling ontmoeten we Mariella, een peruaanse die besluit om met ons mee te wandelen, ze heeft jaren als gids gewerkt en vervalt automatisch in haar oude rol, wat ons wel goed uitkomt, want ze weet de weg, kent wat shortcuts en kan al onze vragen over de Peruaanse cultuur beantwoorden. Onderweg zien we af en toe een glimp van Machu Picchu, die hoog bovenop een berg ligt, door het groen heen glinsteren.

Aguas Calientes is op het eerste gezicht een best leuk dorp, maar het blijkt walgelijk duur te zijn, als rechtgeaarde cheepo stuit ons dat enorm tegen de borst. Maar ook hier weten we een weg, we eten bij de Chifa (chinees restaurant), kopen op de plaatselijke mercado, slapen goedkoop en besteden alleen maar goed geld aan een goede koffie. Zo is het wel vol te houden. Eén nachtje Aguas, dan de volgende dag in alle vroegte naar Mapi te wandelen (om 5 uur staan we op, en beklimmen we de bergwand), ´s avonds dan weer een nachtje Aguas en de volgende dag weer terug naar ons geliefde Ollanta. Samen met tientallen anderen klauteren we over een oud incabergpad, het is goed betegeld, maar wel erg steil, maar aangezien we ze allemaal inhalen hebben we toch wel een goede conditie opgebouwd. Uiteindelijk sta je dan ´s ochtends in het halfdonker en de kou met z´n allen te wachten totdat de poort opengaat. Het gaat wat traag, maar wel redelijk soepel (kaartje laten zien plus paspoorten en hoppa je kan zo de site binnenwandelen). We besluiten, achteraf gezien heel wijs, om hoog op een terras te gaan zitten kleumen en wachten op de zonsopkomst. Het is redelijk licht, maar de zon moet nog voorbij een bergkam zien te komen, dan komen de eerste zonnestralen over de bergtoppen heen en worden her en der bergkammetjes beschenen, terwijl de rest nog in de schaduw gehuld is,mooi mooi mooi!! We gaan alles bekijken. Rens vindt het eigenlijk een kleine site, een dorpje, maar na een paar uurtjes wandelen blijkt het groter te zijn dan gedacht. We hebben ook toegangskaartjes voor Wayna Picchu gekocht, de grote bergtop die aan de achterkant ligt, daar zijn maar voor 400 mensen plaatsen gereserveerd. De tocht is mooi en lang, erg steil, soms een tikkie gevaarlijk. Sommige mensen komen bijna kruipend naar beneden, bang om te vallen. Op de top is het dringen om een plekje, het circus is begonnen. We maken de tocht naar de achterkant van de bergtop en bereiken de Templo de la Luna (de tempel van de maan), een mooi wit gebouwtje onder en in de rotsen gebouwd. Als we terugkomen in Machu Picchu, blijken de grote touringbussen al aangekomen, grote groepen mensen druppelen over de site heen. Rob wordt door een gids weggestuurd van zijn plekje (´Rob zegt, ik moet ook wachten, ieder zijn beurt) en Rens wordt door een bewaker aangesproken op het (prohibido!!) eten van een broodje kaas. Rens wordt boos, ´esta extrano senor´ (tis vreemd meneer) en hapt vrolijk en tegendraads zijn boterhammetje op. Later worden we weggefloten van het sappige stukkie gras waar we ons op hadden gevlijd, kennelijk mogen alleen llama´s daar lopen. Overal wordt er trouwens gegeten, gedronken, gerookt en op sappige stukjes gras gelegen, maar kennelijk vallen wij op. Een bewaker neemt me nog even mee om naar een knaagdiertje te kijken, een soort mix tussen een cuy (een cavia) en een eekhoorntje; er blijkt een hele gemeenschap van die beestjes hier te wonen! Leuk hoor. Na tien uur rondhobbelen zijn we het moe, Rob raakt overspannen van de gekke mensenmassa om hem heen en Rens heeft last van pijn in zijn knieën; we gaan weer naar beneden. Machu Picchu is geweldig mooi (vooral ook door de ligging), maar het voelt ook half als een verplicht nummer dat even afgedraaid moet worden.De volgende dag besluiten we om de trein naar Ollanta te nemen in plaats van de hele riedel via St Teresa, we betalen met pijn in ons hart een berg geld, maar de volgende dag zitten we met onze handjes en neusjes aan het raam geplakt; de reis duurt twee uur lang, volgt de Urubambarivier en laat een prachtig berglandschap zien. We krijgen onderweg ook nog eens een kopje koffie / thee er bij! Nu nog een aantal dagen Cusco, en dan gaan we richting Puno en dan Bolivia!